ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1878 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/176

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1878
Datum uitspraak: 27-03-2012
Datum publicatie: 27-03-2012
Zaaknummer(s): 2011/176
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 juni 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. M. Pals, advocaat te Arnhem,

tegen

C,

verzekeringsgeneeskundige,

wonende te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. M.F. van der Mersch en mr. O.S. Nijveld, advocaten te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlage;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012 behandeld. Klager en zijn gemachtigde waren afwezig met bericht van verhindering. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door mr. O.S. Nijveld.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder is werkzaam als medisch adviseur in dienst van E.

2.2. Klager is afkomstig uit F en heeft hier te lande een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag is afgewezen en in het kader van de procedure tegen het afwijzende besluit heeft klager aangevoerd dat hij vanwege een zeer grote kans op suïcidaliteit niet terug kan keren naar F. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft via het Bureau Medische Advisering (BMA) verweerder verzocht medisch advies uit te brengen over klager.

2.3. Na kennisneming van informatie van de behandelend psychiater G heeft verweerder in zijn advies van 8 maart 2011 de hem voorgelegde vragen 3, 4a en 4b aldus beantwoord:

“3. Bevindt betrokkene zich onder de gegeven behandeling in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ziekte en kunt u daarnaast aangeven of de ziekte in kwestie als ongeneeslijk dient te worden aangemerkt?

Nee, onder de gegeven behandeling bevindt betrokkene zich niet in een terminaal en direct levensbedreigende stadium van ziekte. Er is geen enkele aanwijzing in die richting. Zo is betrokkene niet (onbehandelbaar) suïcidaal en is er, als mogelijke indicatie voor een levensbedreigend stadium van een psychiatrische ziekte, geen sprake van een gedwongen klinische opname. De aandoening geldt niet als ongeneeslijk, zie ook vraag 2b.

4a. Kunt u aangeven wat de te verwachten medische gevolgen van het staken dan wel uitblijven van medische behandeling zullen zijn? (indien na terugkeer de medische behandeling ontbreekt, uitblijft dan wel onvoldoende is).

Uitblijven van behandeling zal waarschijnlijk leiden tot een toename van klachten. Betrokkenen zal meer last krijgen van depressieve klachten (zoals somberder worden, minder initiatief vertonen, zich slechter kunnen concentreren) en de angstverschijnselen (zoals nachtmerries, toegenomen waakzaamheid en schrikachtigheid) zullen toenemen.

4b. Leidt betrokkene hierbij aan een ziekte waarvoor in Nederland behandeling is geïndiceerd, maar die, indien behandeling na terugkeer ontbreekt, uitblijft dan wel onvoldoende is, binnen afzienbare termijn (tot 3 maanden) een onomkeerbaar proces naar de dood tot gevolg zal hebben?

Uitblijven van behandeling zal leiden tot een toename van klachten zoals onder 4 b beschreven werd. Intreden van een onomkeerbaar proces naar de dood is niet te verwachten. Een onomkeerbaar proces naar de dood zou het gevolg kunnen zijn van een geslaagde zelfmoordpoging. Er zijn echter geen aanwijzingen dat uitblijven van de behandeling een dergelijk gevolg zal hebben. Betrokkene is niet suïcidaal of psychotisch (geweest) en er deden zich eerder geen crisisachtige situaties en/of (gedwongen) opnames voor. Verder wil ik erop wijzen dat de klachten feitelijk al vanaf 2007 bestaan en dat behandeling pas in september 2010 gestart is.

De behandelaar geeft aan dat uitzetting naar F een zeer grote kans op suïcide inhoudt. Hoewel het aspect “uitzetting” feitelijk buiten de reikwijdte van deze vraag valt, wil ik de zienswijze niet onweersproken laten. Het voorspellen van suïcide is lastig. Er zijn een aantal factoren die wel enige voorspellende waarde hebben. Enige voorspellende waarde hebben de aanwezigheid van een eerdere zelfmoordpoging, de (eerdere) aanwezigheid van psychotische verschijnselen, de aanwezigheid van een ernstig vitaal depressief syndroom en bijkomend middelengebruik. Bij betrokkene spelen deze factoren allemaal niet en daarbij kan ook nog gewezen worden op de stabiliserende invloed van de gezinsstructuur. Op grond van het voorgaande ben ik van mening dat de uiting van betrokkene dat hij beter dood kan zijn dan terug te moeten keren naar F geen uiting van suïcidaliteit en/of een voorbode van concreet suïcidaal handelen is maar uit een wanhoop geboren gedachte waaraan hij geen concrete gevolgen zal verbinden.”

2.4. Bij brief van 22 maart 2011 heeft de psychiater G medegedeeld dat klager op 20 maart 2011 een suïcidepoging met pillen heeft gedaan waarvoor ziekenhuisopname noodzakelijk was. Verder heeft zij erop gewezen dat volgens haar wel sprake is van een suïcidegevaar bij terugkeer van klager naar F.

2.5. Na kennisneming van deze brief heeft verweerder op 4 april 2011 het volgende gerapporteerd aan de IND:

Uit de brief van de behandelaar is het duidelijk dat terugkeer naar F voor betrokkene zeer beladen is. Of dat inhoudt dat uitzetting zal leiden tot levensbeëindigend handelen valt op grond van de brief niet af te leiden. Gegevens over de feitelijke aard van de poging om 20 maart zijn niet aanwezig en op grond van de nu aanwezige gegevens valt niet aan te geven in hoeverre de poging instrumenteel dan wel echt een poging tot levensbeëindiging was. Betrokkene was in ieder geval niet zodanig suïcidaal dat hij (gedwongen) opgenomen moest worden. Van de andere kant kan het voorval uiteraard ook niet terzijde geschoven worden. Het doet naar mijn overtuiging niets af van de overwegingen die ik eerder gaf dat uitblijven van behandeling (sec) niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Wel noopt het tot voorzieningen in aansluiting op de reis. Als er na de reis psychiatrische zorg aanwezig is en een actuele inschatting van het psychiatrische toestandbeeld gemaakt kan worden, is reizen nog altijd mogelijk. Reizen naar F is dan echter niet mogelijk omdat behandelmogelijkheden ontbreken. Ik gaf dit al aan in het advies van 8 maart 2011.

Vraag 5 (zie ook advies van 8 maart jl.) wil ik nu als volgt beantwoorden:

In algemene zin kan betrokkene medisch gezien reizen. Reizen naar F moet echter op medische gronden afgeraden worden. Het valt, gelet op de recente ontwikkelingen, niet uit te sluiten dat reizen/uitzetting naar F bij betrokkene zal leiden tot suïcidaal gedrag. Om dat te beoordelen en te behandelen dient er in aansluiting op de reis psychiatrische behandeling aanwezig te zijn. Deze is in F echter onvoldoende en daarom wordt reizen naar dat land afgeraden.”

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in zijn nota’s van 8 maart 2011 en 4 april 2011 tekort is geschoten in de jegens klager in acht te nemen zorg, omdat:

- zijn advies van 8 maart 2011 niet helder en consistent is, nu de conclusie daarin niet te rijmen is met de brief van de behandelend psychiater;

- zijn advies van 4 april 2011 niet helder en inzichtelijk is. De conclusie daarin dat de suïcidepoging van klager geen aanleiding is het eerste rapport bij te stellen is in strijd met het eerste advies waarin verweerder een suïcidepoging als een mogelijke indicatie voor een levensbedreigend stadium van een psychiatrische ziekte heeft genoemd;

- hij ten onrechte heeft geconcludeerd dat klager niet zodanig suïcidaal was dat hij opgenomen moest worden;

- de individuele effecten van een gedwongen terugkeer van klager naar F niet zijn onderzocht;

- niet inzichtelijk is gemaakt hoe verweerder tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een medische noodsituatie, terwijl in andere gevallen daartoe wel is geconcludeerd;

- ten onrechte is geconcludeerd dat het uitblijven van de behandeling in combinatie met uitzetten naar F niet zal leiden tot een medische noodsituatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college stelt voorop dat het de taak van de BMA-arts is om medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure verzoekt. De BMA-arts die een zodanig advies uitbrengt begeeft zich daarmee op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Volgens vaste rechtspraak dient een zodanig medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende eisen te voldoen:

1) in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2) de in het rapport uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3) bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4) de rapportage beperkt zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5) de methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden en de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Het college toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toets plaats.

5.2. Voorst stelt het college vast dat door de IND aan verweerder is verzocht om medisch advies in verband met de beoordeling of er sprake is van een situatie op grond waarvan uitzetting schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot gevolg heeft. In dat kader is van belang of de betrokkene lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Het betreft een specifieke toetsing waarbij geen verband wordt gelegd tussen het mogelijk ontstaan van een medische noodsituatie en terugkeer naar het land van herkomst. De vraagstelling van de IND, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, is gericht op deze beoordeling.

5.3. De hiervoor onder 3 vermelde klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu die alle samenhangen met de zorgvuldigheid en kwaliteit van de door verweerder gegeven adviezen. Het college is tot de slotsom gekomen dat de adviezen van verweerder van 8 maart 2011 en 4 april 2011, in het licht van de hiervoor aangegeven zeer specifieke toetsing, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en helder en consistent zijn gemotiveerd. Verweerder is in het eerste advies op grond van de beschikbare en medisch objectiveerbare gegevens weloverwogen tot de conclusie gekomen dat het intreden van een onomkeerbaar proces leidend tot de dood niet was te verwachten. Aanwijzingen daarvoor ontbraken op dat moment en er was evenmin sprake van factoren die een voorspelbare waarde kunnen hebben bij de beoordeling van suïcidegevaar.

5.4. Na kennisneming van de brief van psychiater G van 22 maart 2011 heeft verweerder zijn conclusies op een inzichtelijke wijze heroverwogen. Ten aanzien van vraag 4 is hij daarbij op een zorgvuldig gemotiveerde wijze tot de conclusie gekomen dat klager niet zodanig suïcidaal was dat het intreden van een onomkeerbaar proces leidend tot de dood binnen drie maanden was te verwachten. Daarbij acht het college van belang dat uit de informatie van psychiater G niet blijkt van een gedwongen opname van klager in een psychiatrische instelling na de suïcidepoging. Onder die omstandigheden bestond voor verweerder ook geen noodzaak om meer informatie in te winnen bij voornoemde psychiater. Voorts heeft verweerder naar aanleiding van de ontvangen informatie zorgvuldig gehandeld door zijn advies wel bij te stellen ten aanzien van de reisvoorwaarden en aan te geven dat klager niet naar F kan reizen.

5.5. Ook ten aanzien van de overige door klager genoemde aspecten van de adviezen is het college van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de adviezen niet voldoen aan de hiervoor onder 5.1 genoemde criteria. Ten aanzien van het beroep op andere rapportages merkt het college op dat niet is aangetoond of gebleken dat in die gevallen sprake was van een vergelijkbare toetsing en van vergelijkbare feiten en omstandigheden. Voorts moet zoals hiervoor al is aangegeven bij de toetsing, zoals die op grond van artikel 3 van het EVRM dient plaats te vinden, een eventueel verband tussen het ontstaan van een onomkeerbaar proces bij het staken van de behandeling en de terugkeer naar het land van herkomst buiten beschouwing blijven.

5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47, lid 1, onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 31 januari 2012 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

M. Bakker, dr. C. Keijzer en dr. J.D. Banga, leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 maart 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris