ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1827 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/142
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1827 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2012 |
Datum publicatie: | 06-03-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010/142 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 mei 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
specialist ouderengeneeskunde,
wonende en werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. J.M. Caro, advocaat te Amstelveen.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de aanvulling op het verweerschrift, met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 3 maart 2011 gehouden mondeling verhoor in het kader van het vooronderzoek.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klaagster is de dochter van D, geboren september 1921 en overleden op 26 maart 2010, verder te noemen patiënte.
2.2. Patiënte woonde – na in verband met een verbouwing tijdelijk elders verzorgd te zijn - sinds 12 november 2009 weer op een verpleeghuisafdeling in E, één van de zorglocaties van F te B.
2.3. Verweerder was tot 1 april 2010 werkzaam als specialist Ouderengeneeskunde bij de F, en vanaf 19 januari 2010 de behandelend arts van patiënte. Op deze datum is ook het zorgdossier van patiënte overgedragen.
2.4. Na een melding van eenmalig braken en diarree bij patiënte door de verpleging heeft verweerder gepoogd bij patiënte op vrijdag 12 maart 2010 in de namiddag een visite af te leggen. Er waren in die week feestelijkheden in het E aan de gang. Patiënte was inmiddels naar de feestzaal gegaan.
2.5. Op 15 maart 2010 werd opnieuw aan verweerder gemeld dat patiënte ziek was, waarna hij aan het einde van de ochtend bij haar langs is geweest. Verweerder concludeerde uitdroging bij urineweginfectie en/of dreigende sepsis, waarna patiënte met spoed is doorgestuurd naar en opgenomen in het G te B. Daar is geconstateerd dat sprake was van acute nierinsufficiëntie op basis van dehydratie, waarschijnlijk bij urineweginfectie
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nalatig is geweest in zijn medisch handelen (controlebeleid) wat betreft de gezondheidstoestand van patiënte in de periode van 19 januari 2010 tot en met 15 maart 2010. In die periode is de gezondheidstoestand ernstig verslechterd waardoor uiteindelijk ziekenhuisopnames noodzakelijk werden. Verweerder heeft zich van het beloop onvoldoende op de hoogte laten stellen en is alleen afgegaan op de signalen van de verpleging. Daarmee heeft hij het vertrouwen van patiënte en de familie ernstig beschadigd. In dit verband stelt zij dat verweerder anders dan was afgesproken geen enkel overleg met de familie heeft gehad.
Voorts heeft klaagster meegedeeld ontevreden te zijn over het feit dat het niet mogelijk was dat patiënte in het E haar eigen huisarts kon behouden, alsmede over de teamzorg in het E als zodanig.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1. Vooropgesteld moet worden dat de ontevredenheid over de teamzorg in het E, hoe begrijpelijk mogelijk ook, niet aan verweerder kan worden tegengeworpen. Weliswaar heeft hij als behandelend arts van patiënte in de periode vanaf 19 januari 2010 de verantwoordelijkheid gehad over de medische behandeling van haar, maar deze gaat in beginsel niet zo ver dat hij is aan te spreken op een gebrekkige zorg van de verzorging en verpleging in het E. Een uitzondering op dit beginsel zou denkbaar zijn indien zou komen vast te staan dat verweerder op de hoogte was van de ernstige verslechtering van de gezondheidstoestand van patiënte die ingrijpen van zijn kant nodig maakte. Het verwijt dat hij zich onvoldoende op de hoogte heeft laten stellen van de gezondheidstoestand, is niet gegrond. Verweerders taak was, zoals hij het ter zitting heeft omschreven, een vinger aan de pols te houden en het reilen en zeilen op de afdeling in de gaten te houden. Van verweerder behoefde niet verwacht te worden dat zijn bemoeienis over de aan zijn zorg toevertrouwde zorgpatiënten verder ging dan “er te zijn” in het E en op signalen van de verzorging omtrent de patiënten adequaat te reageren. Daarbij geldt dat uit het zorgdossier valt af te leiden dat de gezondheidstoestand van patiënte tot in de week voorafgaande aan vrijdag 12 maart 2010 weliswaar broos maar stabiel is geweest en niet alarmerend achteruit is gegaan.
Ook de klacht over het feit dat patiënte niet haar vroegere huisarts kon behouden kan hier niet aan de orde komen, nu niet gesteld of gebleken is dat verweerder de beslissing daartoe heeft genomen.
5.2. Toen op 12 maart 2010 aan verweerder werd doorgegeven dat patiënte eenmaal gebraakt had en diarree had gehad, wilde verweerder een visite afleggen. Nadat hem was gebleken dat patiënte niet op haar kamer was en dat zij in de gemeenschappelijke ruimte verbleef, heeft hij aangenomen – en dat mocht hij redelijkerwijze ook doen – dat de toestand van patiënte meeviel dan wel weer was verbeterd. Van een blijvende verbetering bleek in elk geval geen sprake te zijn, nu tijdens het daaropvolgende weekend enkele keren de waarnemend arts voor patiënte is ingeschakeld. Op maandag 15 maart 2010 omstreeks 11.00 uur kreeg verweerder opnieuw het verzoek om patiënte te bezoeken. Toen trof hij patiënte in zieke toestand aan, waarna bij opname in het ziekenhuis bleek van een acute nierinsufficiëntie op basis van dehydratie, waarschijnlijk bij urineweginfectie.
5.3. Uit het voorgaande blijkt dat de verwijten aan verweerder niet gegrond zijn.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 10 januari 2012 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
J. Edwards van Muijen, P.G.J. Koch en D.E. de Jong, leden-arts,
mr. J.S.W. Holtrop, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 maart 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. S.S. van Gijn, secretaris