ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1774 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/267
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1774 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-02-2012 |
Datum publicatie: | 07-02-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010/267 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 september 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende te B,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 26 mei 2011 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 13 december 2011 behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Zwartjens voornoemd, die ter zitting pleitnotities heeft voorgedragen. Na ongeveer 3 kwartier heeft klager de zitting verlaten.
2. De feiten:
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Verweerster was (tot oktober 2008) huisarts van D (geboren mei 1995), de zoon van klager.
2.2 Klager is met zijn ex-echtgenote belast met het ouderlijk gezag over D en hun vier andere kinderen.
2.3 In de zomer van 2007 is D naar het voortgezet onderwijs gegaan. Op 5 december 2007 heeft de moeder van D zich tot verweerster gewend en haar zorgen geuit over de situatie omtrent D (die van 2002-2004 speltherapie had gekregen van een orthopedagoog/psychotherapeut). Diezelfde dag heeft verweerster een verwijsbrief geschreven, gericht aan E, afdeling psychologische zorg, met de volgende inhoud: D is 2 jaar onder behandeling geweest van F, psycholoog. Nu zit hij op de middelbare school, veel boos, niet duidelijk depressief, weinig empatisch vermogen, weinig echte vrienden. Graag uw onderzoek ter vaststelling van eventuele stemmingsproblemen/gedragsproblemen/as 2 probleem en evt. behandeladvies.
2.4 Op 15 mei 2008 heeft de moeder van D zich wederom tot verweerster gewend en uit dit contact heeft verweerster begrepen dat D niet onderzocht is geweest door E, omdat klager hieraan geen medewerking wilde verlenen.
2.5 Op 19 en 22 mei 2008 heeft de moeder van D verweerster bezocht en bij die laatste gelegenheid heeft verweerster begrepen dat klager wel akkoord zou gaan met een onderzoek door mevrouw G. Op verzoek van de moeder van D heeft verweerster toen een korte notitie geschreven en aan haar meegegeven. Deze notitie heeft de volgende inhoud: Vier maanden geleden heb ik D voor het eerst naar de kinderpsychiater verwezen. Er is nog geen psychiatrisch onderzoek gedaan aangezien vader hier geen toestemming voor heeft gegeven. Gezien de situatie nu: agressief en suïcidale uitingen bij een mogelijke depressie vind ik psychiatrisch onderzoek dringend noodzakelijk.
2.6 In mei 2008 is D bij klager gaan wonen; in de zomer van 2008 is door de moeder van D een civiele spoedprocedure gestart betreffende de verblijfplaats van D. Toen zijn beide voornoemde schriftelijke stukken ter kennis van klager gekomen.
2.7 Naar aanleiding van de behandeling van D heeft mevrouw G een verslag opgesteld d.d. 6 september 2008. Haar advies luidde onder meer een nader psychologisch onderzoek.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht bestaat uit drie klachtonderdelen:
1) Verweerster heeft zich uitgelaten over de (geestelijke) gezondheid van D, zonder hem gezien of gesproken te hebben en zij heeft daarover verslag gedaan in twee schriftelijke stukken (zie onder 2.3 en 2.5);
2) begin 2009 heeft klager met verweerster een gesprek gevoerd dat niets opleverde;
3) verweerster heeft zonder toestemming van klager en zonder D te horen, contact gehad met de school van D.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Vast staat dat verweerster D niet gezien of gesproken heeft op 5 december 2007 en op 22 mei 2008. De verwijzing van D naar E is geschied op basis van hetgeen verweerster van de moeder van D heeft gehoord. Dat blijkt echter niet uit de verwijzing van 5 december 2007. Minst genomen had verweerster in die verwijzing tot uitdrukking moeten brengen dat zij deze informatie van de moeder van D had vernomen en dat zij D niet gezien of gesproken had. Dat verweerster meende dat het om continuering zou gaan van de eerder ingezette speltherapie in de periode 2002-2004 is onvoldoende grond voor een dergelijke doorverwijzing; niet alleen betreft het een verwijzing drie jaren na 2004, maar ook is verweerster, zo verklaarde zij ter zitting, over de periode 2002-2004 niet geïnformeerd door de therapeut over het verloop van de speltherapie. In die zin had zij ook geen enkel inzicht in het verloop van die speltherapie en de noodzaak tot continuering of hervatting. Nu verweerster bovendien D niet zelf gezien of gesproken had, lag een verwijzing (naar de kinderpsychiater) zoals zij heeft geschreven op 5 december 2007 niet voor de hand en heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.2 Hetzelfde tuchtrechtelijke verwijt treft verweerster betreffende haar notitie van 22 mei 2008. Verweerster meldt in deze notitie niet dat de informatie enkel afkomstig is van de moeder van D en dat zij D zelf niet gezien of gesproken heeft. In die zin is niet te begrijpen dat verweerster spreekt van “een mogelijke depressie” en van de dringende noodzaak voor psychiatrisch onderzoek. Het had op de weg van verweerster, als huisarts van D, gelegen om hem dan in ieder geval te spreken hierover. Dat verweerster zich (zeer) betrokken voelde en het belang van D voor ogen had, moge zo zijn maar dat laat haar plicht als huisarts onverlet dat zij deze verklaring niet kan afleggen zonder zelf een diagnose te stellen en zonder dat zij D zelf onderzocht had.
Daar komt bij dat de door verweerster afgegeven verklaring geen duidelijk doel heeft en dat zij ter zitting ook geen duidelijke uitleg heeft kunnen geven voor welke hulpverlener zij deze verklaring heeft opgesteld.
Het eerste klachtonderdeel treft daarom doel.
5.3 Het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Verweerster kan niet tuchtrechtelijk verweten worden dat het gesprek met klager begin 2009 “niets heeft opgeleverd”. Voor een goed verloop van een gesprek is de inzet van twee mensen nodig en dit verwijt kan daarom niet eenzijdig bij verweerster gelegd worden.
5.4 Het derde klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Het college gaat ervan uit dat de school zelf contact heeft gezocht met verweerster, nu verweerster dit uitdrukkelijk in haar dupliek en ter zitting heeft aangegeven. Het college heeft geen feiten en omstandigheden kunnen vaststellen die er op wijzen dat verweerster zelf contact met de school heeft gezocht.
5.5 Verweerster heeft ter zitting meerdere keren aangegeven dat zij in het belang van D handelde en heeft willen handelen. Desgevraagd heeft verweerster geantwoord dat zij in een soortgelijke situatie hetzelfde zou handelen. Dat baart het college zorgen. Verweerster heeft aldus geen inzicht getoond in het tuchtrechtelijk laakbare van haar handelen, door zonder eigen onderzoek/diagnose een verwijzing naar een GGZ-instelling te geven en nadien nog een ongerichte schriftelijke verklaring over de gezondheidstoestand van D. Overigens deelt het college de mening niet van verweerster dat haar handelen per se in het belang van het kind, van D, is nu zij zonder enig contact met D een verwijzing heeft gegeven voor psychiatrisch onderzoek, daarbij alleen afgaand op de mededelingen van de moeder van D.
5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager en D had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster.
Aldus gewezen op 13 december 2011 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
R. Vogelenzang, dr. B. van Ramshorst en dr. W.F.R.M. Koch, leden-arts,
mr. R.P. Wijne, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 7 februari 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. S.S. van Gijn, secretaris