ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1727 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/349T
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1727 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2012 |
Datum publicatie: | 24-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010/349T |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 november 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
tandarts,
wonende te B,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Verweerder was aanwezig.
Klager was afwezig zonder bericht van verhindering.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Tussen klager en verweerder bestaat sinds 11 mei 2000 een geneeskundige behandelingsovereenkomst, strekkende tot het verlenen van tandheelkundige zorg. Vanaf 2000 heeft verweerder verschillende tandheelkundige behandelingen bij
klager uitgevoerd.
2.2 Op 5 oktober 2010 is tijdens een consult gesproken over de vraag welke behandeling, gezien de staat van het gebit van klager op dat moment, aangewezen was. Verweerder heeft daarbij aan klager twee opties meegedeeld, het plaatsen van een “hoefijzerbrug” of implantaten.
2.3 Klager is vervolgens behandeld door een kaakchirurg, welke twee tanden bij hem heeft verwijderd. In verband daarmee heeft verweerder op 18 oktober 2010 een partiële plaatprothese geplaatst bij klager.
2.4 Op 22 november 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft in dat telefoongesprek te kennen gegeven de behandelingsovereenkomst te beëindigen.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de behandelingsovereenkomst met klager ten onrechte heeft afgebroken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Een hulpverlener kan de behandelingsovereenkomst met de patiënt alleen opzeggen als daarvoor een gewichtige reden aanwezig is, zo bepaalt artikel 7:460 BW. De hulpverlener zal terughoudend moeten omgaan met deze hem gegeven mogelijkheid. De hulpverlener zal herhaaldelijk op een wijziging van het gedrag van de patiënt moeten aandringen en hem moeten waarschuwen dat het gedrag reden is voor beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Van de hulpverlener mag verder worden verwacht dat hij de reden voor opzegging met de patiënt bespreekt.
5.2 Beoordeeld dient derhalve te worden of zich tijdens het telefoongesprek op
22 november 2010 een gewichtige reden voor het opzeggen van de behandelingsovereenkomst heeft voorgedaan. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat zij van mening verschillen over de exacte inhoud van het telefoongesprek.
5.3 Klager stelt dat hij telefonisch contact heeft gezocht met verweerder om hem te vragen om een schriftelijke begroting. Nadat hij dit verzoek eerst met de assistente van verweerder had besproken, heeft hij verweerder zelf aan de lijn gekregen. Deze weigerde een begroting op te stellen, aldus klager.
5.4 Verweerder stelt dat het telefoongesprek tot inhoud had dat klager hem meedeelde dat een eerder door hem, verweerder, opgestelde factuur met code C28 niet door zijn verzekeraar vergoed werd en dat verweerder dit niet had mogen declareren.
5.5 Naar het oordeel van het college kan in het midden blijven wat het (belangrijkste) gespreksonderwerp tijdens het telefoongesprek van 22 november 2010 is geweest. Waar het om gaat is dat verweerder alleen dan de behandelovereenkomst had mogen beëindigen, indien zich daarvoor een gewichtige reden heeft voorgedaan. Noch een verzoek om het opmaken van een begroting, noch een klacht over een factuur leveren een dergelijke gewichtige reden op, ook niet indien het verzoek onterecht zou zijn gedaan (waarvan overigens niet is gebleken) dan wel de klacht ongegrond zou zijn.
5.6 Ter terechtzitting heeft verweerder verklaard dat klager verbaal agressief was, maar hem niet heeft bedreigd. Verweerder stelt de behandelingsovereenkomst te hebben beëindigd om zichzelf en zijn assistente te beschermen.
5.7 Ook op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat verweerder op 22 november 2010 een gewichtige reden had voor het opzeggen van de behandelingsovereenkomst. Indien verweerder wordt gevolgd in zijn stelling dat klager tijdens het telefoongesprek een ongepaste toon heeft aangeslagen levert die enkele omstandigheid geen grond op voor het (zonder voorafgaande waarschuwing) beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Daarnaast lijkt verweerder ook tekortgeschoten te zijn in het communiceren over de reden voor zijn opzegging, getuige het feit dat klager uitgaat van een andere dan de door verweerder opgegeven reden.
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 29 november 2010 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
E.C. Koel, H.C. Teune en M.M.L.F. Smulders, leden-tandarts,
mr. R.P. Wijne, lid-jurist,
mr. J.W. Rouwendal, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 januari 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. J.W. Rouwendal, secretaris