ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1659 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/264
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1659 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2012 |
Datum publicatie: | 03-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 2010/264 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 september 2010 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
kinderarts,
wonende te D,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. D. Looten, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de brief van klager, binnengekomen op 9 februari 2011;
- de dupliek en de herziene dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klager, binnengekomen op 24 oktober 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting op voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaken tegen E, geregistreerd onder nummer 10/265, en F, geregistreerd onder nummer 10/266.
Partijen waren aanwezig.
Verweerder werd bijgestaan door mr. D. Looten, advocaat te Amsterdam.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
Verweerder is door het Gerecht in Eerste Aanleg van G (hierna: het gerecht) bij tussenvonnis van 23 november 2005 benoemd als een van drie deskundigen om antwoord te geven op vragen in een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure tussen klager en zijn echtgenote als eisers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun zoon H, geboren op 17 februari 1993, en I, J en K als gedaagden. Aan de eis lag onder meer de stelling ten grondslag dat H schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van genoemde gedaagden in de periode van 1 juni 1993 tot 19 juli 1993. H is nu 18 jaar. Hij is blind en ook overigens zwaar gehandicapt. Hij verblijft in een instelling in B.
2.2
H, hierna ook te noemen patiëntje, is in de ochtend van 1 juni 1993 slap, met blauwe lippen, niet reagerend en niet of nauwelijks ademend in bed gevonden door zijn moeder. Om 07.40 uur arriveerde patiëntje met zijn moeder op de Eerste Hulp van L te M, G. Er was sprake van een acute life-threatening event (ALTE). Patiëntje heeft zuurstof gekregen en is om 08.00 uur opgenomen op de kinderafdeling. Om 09.00 uur heeft een tweede incident plaatsgevonden waarbij hij grauw heeft gezien en heeft gekreund. Patiëntje is toen naar de IC afdeling gebracht en aldaar verder onderzocht en behandeld. Op 21 juni 1993 is patiëntje naar de kinderafdeling overgeplaatst. Het ziektebeloop tussen 1 juni en 19 juli 1993 heeft wisselende episodes laten zien van ademhalingsproblemen, apneus en zuurstoftekort, die bij herhaling zijn behandeld met intubatie en beademing (van 3 tot 6 juni, van 11 tot 15 juni en vanaf 14 juli 1993). Vanaf 22 juni 1993 hebben zich veelvuldig saturatiedalingen voorgedaan, die vanaf 10 juli 1993 in frequentie en ernst zijn toegenomen. Bij patiëntje zijn gedurende de gehele opnameperiode talrijke diagnostische onderzoeken verricht. Bij de behandeling van patiëntje zijn verschillende specialisten betrokken geweest, onder wie een kinderarts, een neuroloog, een anesthesioloog en een keel-, neus- en oorarts.
2.3
Op 19 juli 1993 hebben klager en zijn echtgenote patiëntje overgebracht naar Nederland, waar hij is opgenomen in N te O. Aldaar zijn op een CT-scan van 6 augustus 1993 ernstige hersenafwijkingen als gevolg van hypoxische schade vastgesteld.
2.4
Verweerder heeft de deskundigenbenoeming van 23 november 2005 door het gerecht aanvaard, net als de andere twee deskundigen. Verweerder was destijds werkzaam als medisch specialist in D. Bij de benoeming hebben de deskundigen ieder een kopie van de medische status van patiëntje ontvangen, alsmede een kopie van het verpleegkundig dossier en afschrift van diverse brieven van de verschillende artsen die destijds bij de behandeling betrokken waren geweest. Tevens heeft de advocaat van eisers de deskundigen een kopie gestuurd van de tot dan toe gewisselde processtukken.
2.5
Het gerecht heeft de drie deskundigen een aantal gelijkluidende vragen gesteld. Verweerder heeft in een conceptrapportage van 23 februari 2006 de gestelde vragen beantwoord. Ook de andere twee deskundigen hebben dat gedaan, elk voor zover het hun eigen vakgebied betrof. De drie deskundigen hebben hun conceptrapportages voorgelegd aan klager en diens echtgenote. Klager heeft bij brief van 5 april 2006 commentaar geleverd op de conceptrapportage van verweerder. Verweerder heeft het commentaar van klager verwerkt in de conceptrapportage en heeft deze vervolgens, net als de andere twee deskundigen, met toestemming van eisers tevens aan gedaagden gezonden.
2.6
Het gerecht heeft bij faxbericht van 19 juni 2006 de drie deskundigen opgedragen om met elkaar overleg te plegen en aan het gerecht één gezamenlijk deskundigenrapport uit te brengen. Verweerder en de andere twee deskundigen hebben hieraan gehoor gegeven. In de gezamenlijke eindrapportage van 2 februari 2007 hebben zij alle vragen van het gerecht gezamenlijk beantwoord.
2.7
Het gerecht heeft klager en diens echtgenote bij vonnis van 2 april 2008 in het ongelijk gesteld. Dit vonnis is op 20 september 2011 in hoger beroep bekrachtigd.
2.8
Verweerder en de andere twee deskundigen hebben na het uitbrengen van het deskundigenrapport niets meer van de zaak vernomen. Ook het eindvonnis van het gerecht hebben zij niet ontvangen. Bij een interne verhuizing in het ziekenhuis eind 2009 heeft verweerder alle op het deskundigenrapport betrekking hebbende stukken vernietigd.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. in het deskundigenrapport een onverantwoord oordeel heeft geveld over behandeling, diagnostiek en gezondheidstoestand van patiëntje, omdat het oordeel niet is gebaseerd op verslaglegging ten tijde van het omstreden handelen of nalaten;
2. een onverantwoorde en/of misleidende eindrapportage heeft opgesteld met (subjectieve) interpretaties van veronderstellingen die aan het gerecht zijn gepresenteerd als feiten, terwijl vastgestelde (relevante) medische feiten zijn doodgezwegen, waarbij bewuste afwegingen (keuzes) zijn gemaakt;
3. zich niet heeft beperkt tot zijn deskundigheidsgebied, waardoor de grenzen van de redelijkheid zijn overschreden en een onverantwoord oordeel is uitgesproken;
4. bewust de op G gestelde neurologische diagnose heeft doodgezwegen, feiten heeft gebagatelliseerd en het gerecht onvolledig en/of onjuist heeft geïnformeerd en misleid, waarmee de grenzen van de redelijkheid zijn overschreden;
5. niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar en onverantwoorde oordelen heeft geveld op de nader in het klaagschrift omschreven gronden;
6. het gerecht bewust heeft misleid door de feitelijke (aantoonbare) waarheid niet te rapporteren en die bewust dood te zwijgen en irrelevante gronden en/of onwaarheden te suggereren of als feiten te rapporteren;
7. de door hem, althans door verweerder F onderkende dwalingen niet (schriftelijk) aan het gerecht heeft gemeld;
8. het medisch dossier binnen drie jaar heeft vernietigd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft zich primair beroepen op niet-ontvankelijkheid van klager. Verweerder heeft subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 De klacht heeft betrekking op de wijze van totstandkoming en de inhoud van het rapport dat verweerder als medisch deskundige heeft uitgebracht in opdracht van de rechter in een civielrechtelijke aansprakelijkheidszaak. Het rapport bevat onder meer een oordeel van verweerder over de medische behandeling van patiëntje in 1993. In zoverre heeft de klacht in de zin van artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg betrekking op enig ander dan onder artikel 47 lid 1 onder a bedoeld handelen of nalaten in de hoedanigheid van arts in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Het ontvankelijkheidsverweer van verweerder wordt daarom verworpen.
5.2 Nu de klachtonderdelen betrekking hebben op een deskundigenbericht van verweerder, vindt de beoordeling van de klacht overeenkomstig vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege plaats met toepassing van de volgende criteria:
1) wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2) vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3) kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4) beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5) kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, dan wel heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden.
5.3 Het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde klachtonderdeel hebben betrekking op de wijze van totstandkoming en de inhoud van het deskundigenbericht zoals bedoeld in het onder 5.2 genoemde eerste, tweede, derde en vijfde criterium en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4 Aan zijn stellingen dat verweerder in het deskundigenbericht welbewust onjuiste mededelingen heeft gedaan en de rechter in de civiele aansprakelijkheidszaak heeft misleid, heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerder de ongeschreven artsencode heeft gevolgd dat artsen elkaar de hand boven het hoofd houden. Hiermee heeft klager zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit is af te leiden dat sprake is van welbewust gedane onjuiste mededelingen of misleiding door verweerder.
5.5 Tegenover de stelling van klager dat verweerder zich in het deskundigenbericht heeft gebaseerd op een onvolledig medisch dossier omtrent de behandeling van H heeft verweerder samengevat het volgende aangevoerd. Hij heeft van het gerecht ten behoeve van het deskundigenonderzoek een set stukken ontvangen en die bestudeerd. Uit die stukken heeft verweerder zo goed mogelijk getracht te reconstrueren hoe de medische behandeling van H in 1993 op G is verlopen. Tijdens het onderzoek heeft verweerder navraag gedaan bij het gerecht en het ziekenhuis op G of er nadere informatie beschikbaar was. Voor zover de stukken aanleiding gaven om te veronderstellen dat het aan bepaalde essentiële informatie ontbrak, is in het deskundigenbericht tot uitdrukking gebracht dat het ging om hypothesen en aannames op basis van de wel beschikbare informatie.
5.6 Naar het oordeel van het college had verweerder er goed aan gedaan in het deskundigenbericht een opsomming te geven van de stukken waarvan hij kennis had genomen in het kader van het deskundigenonderzoek. Dat dit is nagelaten, leidt in dit geval echter niet tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, nu klager niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hem als gevolg hiervan niet duidelijk is geweest op welke stukken het deskundigenbericht was gebaseerd. Het college neemt hierbij in aanmerking dat klager ter terechtzitting heeft verklaard dat hij nog altijd beschikt over een afschrift van de stukken die destijds aan verweerder met het oog op het deskundigenonderzoek zijn toegezonden door het gerecht. Klager heeft daarmee onvoldoende toegelicht dat het deskundigenbericht voor hem onvoldoende inzichtelijk was als gevolg van het ontbreken van een opsomming van de stukken waarvan verweerder kennis had genomen.
5.7 Het college deelt niet de mening van klager dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in het deskundigenbericht van aannames uit te gaan die onvoldoende met feiten zijn gestaafd. Weliswaar bevat het deskundigenbericht van verweerder op diverse punten aannames, maar uit de bewoordingen daarvan is telkens voldoende duidelijk af te leiden dat het om een interpretatie van de beschikbare informatie gaat en wat de onderbouwing daarvan is. De enkele omstandigheid dat klager die aannames deels onjuist acht, is onvoldoende om te oordelen dat het deskundigenbericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen zoals hiervoor weergegeven onder 5.2.
5.8 De stelling van klager dat in het deskundigenbericht in strijd met een wettelijk voorschrift niet is vermeld dat aan partijen gelegenheid is gegeven tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken, kan evenmin leiden tot gegrondheid van de klacht. Het staat vast dat verweerder deze gelegenheid wel heeft geboden. Ook staat vast dat verweerder vervolgens aanwijzingen heeft gevraagd aan het gerecht hoe hij moest omgaan met de opmerkingen en verzoeken van klager. Verder staat vast dat verweerder in het definitieve deskundigenbericht heeft gereageerd op opmerkingen en verzoeken van klager. Onder deze omstandigheden is niet in te zien dat klager in enig tuchtrechtelijk te beschermen belang is geschaad doordat in het deskundigenbericht niet met zoveel woorden is vermeld dat aan partijen gelegenheid is geboden tot het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken.
5.9 Voor het overige zijn aan het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde klachtonderdeel onvoldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die zich lenen voor toetsing aan de maatstaven van het onder 5.2 genoemde eerste, tweede, derde en vijfde criterium. Naar het oordeel van het college geeft het deskundigenbericht blijk van een zorgvuldige weging van de relevante feiten en omstandigheden uit de aan hen bekende ziektegeschiedenis van patiëntje en wordt in het rapport voldoende inzichtelijk en consistent uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Het college heeft geen aanleiding om te betwijfelen dat die gronden de conclusies kunnen rechtvaardigen. Verder zijn er geen aanwijzingen om te oordelen dat de methode van onderzoek niet tot het beoogde doel kon leiden of dat verweerder daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid heeft overschreden. Het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde klachtonderdeel zijn ongegrond.
5.10 Het derde klachtonderdeel, waarin klager stelt dat verweerder buiten de grenzen van zijn vakgebied is getreden, heeft betrekking op het vierde onder 5.2 genoemde criterium. Hierover overweegt het college als volgt. Nadat verweerder samen met twee anderen als deskundige was benoemd, heeft hij aanvankelijk zelfstandig een rapport opgesteld, evenals de andere twee deskundigen. Klager heeft daarover de beschikking gekregen. Het gerecht heeft verweerder en de andere twee deskundigen vervolgens verzocht een gezamenlijk rapport uit te brengen. Verweerder en de andere twee deskundigen hebben aan dit verzoek voldaan. Weliswaar is in het gezamenlijke rapport in de beantwoording van de vraagstelling van het gerecht niet expliciet onderscheiden welke onderdelen van de beantwoording van wie afkomstig is, maar het rapport bezien in onderlinge samenhang met de afzonderlijke concept-rapporten van verweerder en de andere twee deskundigen maakt voldoende inzichtelijk wie van hen primair welk onderdeel van de beantwoording voor zijn rekening heeft genomen. Daarmee kan niet worden gezegd dat bij klager of het gerecht gerechtvaardigd de indruk is gewekt dat verweerder in het gezamenlijke rapport buiten de grenzen van zijn vakgebied is getreden. Het derde klachtonderdeel is ongegrond.
5.11 Aan het zevende klachtonderdeel legt klager geen verklaringen of gedragingen van verweerder ten grondslag. Ook licht hij niet toe waarom verklaringen of gedragingen van F zouden zijn toe te rekenen aan verweerder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.12 Bij repliek heeft klager als achtste klachtonderdeel naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte de stukken van het deskundigenonderzoek heeft vernietigd. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij door het gerecht niet is ingelicht over het vervolg van de procedure na deskundigenbericht en de stukken bij een verhuizing heeft vernietigd.
5.13 Nu de klacht geen betrekking heeft op een medische behandeling, maar op de wijze van totstandkoming en de inhoud van een deskundigenbericht dat is uitgebracht in opdracht van de rechter in een civiele aansprakelijkheidszaak, is de bewaarplicht van artikel 7:454 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing. Voor dit geval bepaalt artikel 7:464 lid 2 onder a BW dat de bescheiden met betrekking tot het deskundigenonderzoek slechts hoeven te worden bewaard zolang dat noodzakelijk is in verband met het doel van het onderzoek, tenzij het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet. Naar het oordeel van het college heeft klager geen belang bij verdere beoordeling van de vraag of verweerder hieraan heeft voldaan, nu klager ter terechtzitting heeft opgemerkt dat hij nog beschikt over alle stukken uit het procesdossier van de civiele aansprakelijkheidszaak die destijds door het gerecht ten behoeve van het deskundigenonderzoek aan verweerder zijn verstrekt. Het achtste klachtonderdeel is ongegrond.
5.14 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 8 november 2011 door:
mr. G. de Groot, voorzitter,
C.M. Sonnenberg, R.R.F. Kuiters en K. Haasnoot, leden-arts,
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 3 januari 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. G. de Groot, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris