ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2485 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.363

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2485
Datum uitspraak: 11-12-2012
Datum publicatie: 11-12-2012
Zaaknummer(s): c2011.363
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard en het verzoek om een kostenveroordeling afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is anders dan het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat een geanonimiseerde verstrekking van medische rapportages een niet toegestane beperking is van het recht op inzage en verstrekking als bedoeld in artikel 7:456 BW. Hoewel het Centraal Tuchtcollege begrip heeft voor de psychiater die een situatie van onverpleegbaarheid heeft willen voorkomen gelet op de omstandigheid dat er binnen de woongroep van klager spanningen heersten als gevolg van het – in meer en mindere mate – dwingende gedrag van klager en de omstandigheid dat ook de communicatie tussen klager en de verpleegkundigen van het vaste personeel zeer moeizaam was, maakt dit het hiervoor gegeven oordeel niet anders. Zowel tijdens de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep is ook door de psychiater erkend dat het dossier niet geanonimiseerd verstrekt had mogen worden en dat het volledige dossier alsnog aan klager is verstrekt. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat gelet op de door de GGZ-arts geschetste omstandigheden en de wijze waarop het recht op inzage en afschrift van klager vervolgens alsnog volledig is gerespecteerd, het handelen van de psychiater niet dusdanig ernstig dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege acht het eerste klachtonderdeel, hoewel op andere gronden, evenals het Regionaal Tuchtcollege ongegrond. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.363 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. K.J. Kanning, advocaat te Assen,

tegen

C., psychiater, wonende te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

Bij brief van 3 juni 2010 heeft A. - hierna klager - bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 september 2011, onder nummer G2010/50, heeft dat college de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard en het verzoek om een kostenveroordeling afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011.361, C2011.362 en C2011.364 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 november 2012, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. Hiddinga. Klager en zijn gemachtigde zijn, nadat eerder op verzoek van klager uitstel van de behandeling ter zitting was verleend, met kennisgeving niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

2.1

Klager is al jaren op vrijwillige basis woonachtig op de afdeling E. van GGZ-F. te B..

2.2

Verweerster is psychiater en waarnemend clusterhoofd behandelbeleid bij de afdeling E. van GGZ-F. te B..

2.3

Klager heeft verzocht om integrale overlegging van zijn patiëntenrapportage.

3. De klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen die, zoals het College begrijpt, als volgt luiden:

3.1

Klachtonderdeel 1

Verweerster heeft besloten de patiëntenrapportage (hierna: rapportage) van klager op een dusdanige manier te anonimiseren dat de namen van de rapporteurs onleesbaar zijn gemaakt. Verweerster heeft tevens besloten ook toekomstige rapportages op een dergelijke manier te anonimiseren. Klager wenst echter kennis te nemen van de namen van de rapporteurs.

3.2

Klachtonderdeel 2

Verweerster heeft besloten dat het verzoek van klager tot inzage in zijn patiëntendossier schriftelijk moet geschieden en gericht moet zijn aan de behandelend arts. Klager wenst zijn verzoek tot inzage mondeling te kunnen richten aan iedere willekeurige hulpverlener op zijn afdeling.

4. Het verweer

4.1

Verweerster meent dat zij een gegronde reden had om de behandelend arts van klager te adviseren de namen van de rapporteurs onleesbaar te maken in de rapportage van klager. Klager had eerder op zijn verzoek een uitdraai van zijn rapportage ontvangen en heeft toen de verpleegkundigen persoonlijk aangesproken op hun rapportage, omdat hij het niet met de inhoud eens was. Dit werd door de verpleegkundigen als zeer intimiderend ervaren. Ook gaf klager de verpleegkundigen opdracht om bepaalde gedragingen, die hijzelf als positief beschouwde, te rapporteren en controleerde hij vervolgens of dat ook daadwerkelijk was gerapporteerd. Om klager toch inzicht  te geven in zijn rapportage en de situatie op de werkvloer voor de verpleegkundigen werkbaar te houden, is besloten om klager een afschrift van de rapportage te geven en de namen van de rapporteurs weg te lakken. Verweerster is zich er nu van bewust dat klager een volledig inzagerecht heeft en dat hieraan door het weghalen van de namen van de rapporteurs niet geheel recht aan is gedaan. Gezien de specifieke omstandigheden meent verweerster echter dat haar daaromtrent geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2

Verweerster bestrijdt dat een verzoek tot inzage in de rapportage schriftelijk moet geschieden. Als een patiënt mondeling om inzage vraagt wordt dat verzoek gehonoreerd. Voor het verstrekken van een afschrift van de rapportage is het bij GGZ-F. gebruikelijk dat hier schriftelijk om wordt verzocht. Een mondeling verzoek tot verstrekking van een afschrift zal echter ook worden gehonoreerd.

5. Beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt:

5.1

Klachtonderdeel 1

Uitgangspunt is dat een arts op grond van artikel 7:456 BW in beginsel gehouden is een patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier te verschaffen. Door het weghalen van de namen van de rapporteurs heeft verweerster het recht van klager op inzage en afschrift van het medisch dossier beperkt. Verweerster heeft echter verklaard dat de overwegingen voor het anonimiseren van de rapportage van klager erin gelegen waren dat klager naar aanleiding van een eerder aan hem overgelegde rapportage de verpleegkundigen persoonlijk heeft aangesproken op hetgeen zij gerapporteerd hadden. Ook gaf klager de verpleegkundigen opdracht om bepaalde gedragingen, die hijzelf als positief beschouwde, te rapporteren en controleerde hij vervolgens of dat ook daadwerkelijk was gerapporteerd. De verpleegkundigen hebben dit alles als zeer intimiderend ervaren. Voor zover de onvoldoende weersproken overwegingen van verweerster ertoe strekken een voor de verpleegkundigen onwerkbare situatie te voorkomen, acht het College afwijking van het bovengenoemde uitgangspunt gerechtvaardigd. Hierbij komt dat klager niet heeft verduidelijkt welk rechtens te respecteren concreet belang hij heeft bij het verkrijgen van informatie over de persoon van de rapporteurs naast de zakelijke informatie die hem, zo begrijpt het College, niet wordt onthouden en ook niet mag worden onthouden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Klachtonderdeel 2

Het is niet komen vast te staan dat het mondelinge verzoek van klager tot inzage in zijn patiëntendossier is geweigerd. Hoewel verweerster klager heeft gevraagd om zijn verzoek tot inzage van het patiëntendossier schriftelijk te doen, heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat het mondelinge verzoek van klager daartoe niet is geweigerd. Het College heeft daarnaast onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat klager zijn verzoek tot inzage aan de behandelend arts diende te richten. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3

Klager heeft verzocht om verweerster in de kosten van deze procedure te veroordelen. Nog daargelaten dat daarvoor geen ruimte zou bestaan, omdat de klacht in alle onderdelen ongegrond is, overweegt het College dat in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geen regeling met betrekking tot een kostenveroordeling is opgenomen. Dit brengt mee dat het verzoek moet worden afgewezen als niet op de wet gegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klager zijn klacht – schriftelijk – herhaald en nader toegelicht.

4.2              De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het eerste klachtonderdeel ziet op het anonimiseren van de medische rapportage door het onleesbaar maken van de namen van de rapporterende verpleegkundigen. Het Centraal Tuchtcollege is anders dan het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat deze geanonimiseerde verstrekking een niet toegestane beperking is van het recht op inzage en verstrekking als bedoeld in artikel 7:456 BW. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is door de psychiater desgevraagd een nadere toelichting gegeven op de feitelijke situatie binnen de woongroep die voor de psychiater aanleiding was tot anonimiseren van de rapportage. Hoewel het Centraal Tuchtcollege begrip heeft voor de psychiater die een situatie van onverpleegbaarheid heeft willen voorkomen gelet op de omstandigheid dat er binnen de woongroep van klager spanningen heersten als gevolg van het – in meer en mindere mate – dwingende gedrag van klager en de omstandigheid dat ook de communicatie tussen klager en de verpleegkundigen van het vaste personeel zeer moeizaam was, maakt dit het hiervoor gegeven oordeel niet anders.

4.4              Zowel tijdens de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep is ook door de psychiater erkend dat het dossier niet geanonimiseerd verstrekt had mogen worden en dat het volledige dossier alsnog aan klager is verstrekt. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat gelet op de door de psychiater geschetste omstandigheden en de wijze waarop het recht op inzage en afschrift van klager vervolgens alsnog volledig is gerespecteerd, het handelen van de psychiater niet dusdanig ernstig is dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege acht het eerste klachtonderdeel, hoewel op andere gronden, evenals het Regionaal Tuchtcollege ongegrond.

4.5              Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

11 december 2012.                 Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.