ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2479 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.237

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2479
Datum uitspraak: 11-12-2012
Datum publicatie: 11-12-2012
Zaaknummer(s): c2012.237
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de aangeklaagde psychiater: 1.dat hij oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn positie en klager de kans heeft ontnomen om zijn zoon aan te geven en te erkennen; 2. dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en ervoor heeft gezorgd dat klager niet bij patiënte kon blijven wonen, waardoor de weg werd geopend voor ingrijpen door jeugdzorg en het leven van klager en zijn gezin werd verstoord; 3. dat hij de inbreng van klager in de behandeling van patiënte wat betreft haar (culturele) achtergrond en de vraag of zij HIV-positief was heeft genegeerd; 4. dat hij heeft nagelaten patiënte te verwijzen naar een andere behandelaar die rekening hield met haar culturele achtergrond. Het RTG heeft klager wat betreft klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk verklaard (geen rechtstreeks belanghebbende). De overige klachtonderdelen zijn als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.237 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde : mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Nijmegen,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.W.H.H. Molmans als jurist verbonden aan D./ GGz (Pro Persona geestelijke gezondheidszorg) te B..

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen psychiater C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 april 2012, onder nummer 087/2011 heeft dat college - zakelijk weergegeven -  klager deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht- college van 6 november 2012, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door juridisch adviseur mr. M. Dogan  alsmede de arts bijgestaan door mr. R.W.H.H. Molmans voornoemd.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. M. Dogan heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2.  DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de verleende zorg aan E. (verder patiënte) en de bejegening van klager, (destijds) haar partner. Patiënte was periodiek in klinische, en daarbuiten in ambulante zorg bij GGz B.. Verweerder was de behandelend psychiater met naast zich een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de GGz. Patiënte had een zoontje, F., van rond de vijf jaar oud. Zij werd weer zwanger. Er waren grote zorgen rond patiënte, haar zoontje en haar ongeboren kind in verband met psychotische episodes bij patiënte, de thuissituatie en financiële problemen. De politie heeft een AMK-melding gedaan. Nadat patiënte was bevallen van nog een zoon, G., zijn de kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld en met politieassistentie uit huis geplaatst. Klager was veel in huis bij patiënte zonder daar formeel woonachtig te zijn en was aanwezig toen de kinderen uit huis werden geplaatst.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.  HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

-                     dat verweerder oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn positie en klager de

 kans heeft ontnomen om zijn zoon aan te geven en te erkennen;

-                     dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn positie en ervoor heeft

gezorgd dat klager niet bij patiënte kon blijven wonen, waardoor de weg werd geopend voor ingrijpen door jeugdzorg en het leven van hem en zijn gezin werd verstoord;

-                     dat verweerder de inbreng van klager in de behandeling van patiënte wat

betreft haar (culturele) achtergrond en de vraag of zij HIV-positief was heeft genegeerd;

-                     dat verweerder heeft nagelaten patiënte te verwijzen naar een andere

                        behandelaar die rekening hield met haar culturele achtergrond.

4.  HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- primair aan dat klager niet-ontvankelijk is omdat hij niet rechtsreeks betrokkene is, ook al heeft hij het kind later erkend, en ook geen toestemming heeft van patiënte om te klagen en subsidiair dat de verwijten niet op feiten zijn gebaseerd en dat hij niet is tekortgeschoten in de te verlenen zorg.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht dat verweerder patiënte niet heeft doorverwezen. Dienaangaande is hij niet als rechtstreeks belanghebbende aan te merken terwijl patiënte het klaagschrift niet mee heeft ondertekend als blijk van haar instemming.

5.3

Klager is wel ontvankelijk in de overige klachtonderdelen die zien op de bejegening van klager als naaste betrekking. Deze klachtonderdelen zijn echter kennelijk ongegrond, waartoe het volgende wordt overwogen.

5.4

Het verwijt dat verweerder zou hebben verhinderd dat klager F. voor de geboorte zou hebben erkend vindt geen steun in de stukken. In het medisch dossier staat daarentegen vermeld dat patiënte is gewezen op de noodzaak van erkenning van het (tweede) kind, hetgeen er veeleer op wijst dat er vanuit de behandelaars belang aan werd gehecht dat de kinderen in familierechtelijke betrekking zouden komen te staan tot hun vader. Erkenning is op ieder moment mogelijk, voor en na de geboorte, mits met toestemming van de moeder. Zo zonder meer valt niet in te zien hoe verweerder dit effectief zou hebben kunnen verhinderen. Het college heeft nog machtiging gevraagd om het door klager genoemde logboek van de thuiszorg met betrekking tot de geboorte van F., waaruit een en ander volgens klager zou kunnen blijken, op te vragen. Maar patiënte heeft aangegeven dat zij niet meer beschikte over de gegevens van de desbetreffende thuiszorgorganisatie waardoor er geen aanvullende informatie kon worden verkregen. Terecht merkt verweerder voorts op dat aangifte door klager juridisch niet mogelijk was omdat hij niet bij de geboorte aanwezig is geweest, hetgeen klager niet heeft betwist. Overigens heeft klager naderhand het kind wel erkend.

5.5

Uit de stukken blijkt wel dat er grote zorgen waren over de financiën van patiënte en dat de uitkering van patiënte gevaar liep als klager bij haar bleef wonen. Als verweerder al ervoor heeft gezorgd dat klager elders moest gaan wonen, hetgeen overigens uit de stukken niet blijkt, dan is dat tegen genoemde achtergrond gebeurd om het belang van patiënte te dienen en daarom niet zonder meer verwijtbaar. Daar komt bij dat uit het dossier ook blijkt dat klager desondanks veel bij patiënte in huis was en hem geenszins is belet om te trachten het huishouden draaiende te houden.

5.6

Wat de inbreng van klager in de behandeling van patiënte betreft blijkt uit het dossier wel dat de behandelaars moesten handelen in een spanningsveld tussen de wensen en belangen van patiënte enerzijds en van diverse naaste betrekkingen uit haar omgeving, waaronder klager, anderzijds. Daarbij hebben zij terecht het belang en de wensen van patiënte steeds vooropgesteld. Gebleken is dat klager andere ideeën had over de psychische en lichamelijke toestand van patiënte, waaronder de vraag of zij HIV-positief was, dan de behandelaars. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder hierin niet de juiste koers heeft gevaren.

5.7

De conclusie uit al het voorgaande is dat dat gedeelte van de klacht, waarin klager ontvankelijk is, als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling  van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot gegrondverklaring van zijn beroep.    

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M. Drost en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

11 december 2012.                 Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.