ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2454 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.004

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2454
Datum uitspraak: 20-11-2012
Datum publicatie: 04-12-2012
Zaaknummer(s): c2012.004
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt in essentie verweten dat hij de partner van klager (die psychische problemen heeft en had gedronken) heeft geadviseerd de politie te bellen en toen niet zelf poolshoogte is komen nemen. Klacht in eerste aanleg als kennelijk ongegrond afgewezen. Beroep verworpen. Datzelfde lot treft de klacht dat de arts de burgemeester informatie zou hebben verschaft die er onder meer toe heeft geleid dat klager een huisverbod kreeg opgelegd en dat de arts geen kopie van het medisch dossier zou hebben verstrekt.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.004 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mevrouw mr. J.S.M. Brouwer, jurist bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen huisarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 november 2011, onder nummer G2011/42, heeft dat College de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard en deze afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 oktober 2012, waar is verschenen de arts, bijgestaan door

mr. Brouwer.

Klager is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen.

De arts heeft zijn standpunt desgevraagd nogmaals toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. Vaststaande feiten

2.1                                            

Op 12 augustus 2011 heeft E., de partner van klager, verder: ‘E.’, contact opgenomen met verweerder in verband met een ernstige verstoring bij klager in verband met psychiatrische problemen.

2.2

Verweerder heeft geadviseerd de politie te bellen, die klager heeft meegenomen ”.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer zijn door het Regionaal Tuchtcollege als volgt beoordeeld:

3. Beoordeling van de klacht

3.1                                            

Het eerste klachtonderdeel houdt, zo begrijpt het College, in dat verweerder de politie niet had mogen bellen. Verweerder verwijst naar de aantekeningen in het medisch dossier, waaruit blijkt welk beleid hij wat dit betreft heeft gevoerd en waarop dit was gebaseerd. Deze aantekeningen van die dag luiden, voorzover hier van belang, als volgt:

“E.: is vannacht niet thuis geweest, komt nu thuis, heeft gedronken. Loopt te schreeuwen en te doen. Heeft E. vorige week geslagen, toen bemoeienis v politie. Als dit bedreigend overkomt politie bellen. GGZ wil/kan nu hij onder invloed is toch niets. Is nog steeds onrustig/agressief, heeft medicatie niet goed ingenomen, E. heeft aangifte gedaan van bedreiging mishandeling, hij is dan niet voor rede vatbaar, ging ook tegen buurvrouw tekeer en valt klanten lastig, politie neemt hem mee naar F., obv GGZ B, contactpersonen zijn op vakantie G./H., heeft met crisisdienst gebeld, zelf ook contact met crisisdienst gehad, wisten nog niet dat hij naar F. ging, wordt vanmiddag beoordeeld. E.: bang dat GGZ F. geen contact heeft met GGZ B. en dan dus weer na 1 dg bij haar voor de deur staat, wil graag opname.”

Klager heeft de feitelijke juistheid van deze aantekeningen niet voldoende betwist. Bij deze stand van zaken was het advies aan E. om de politie te bellen niet onjuist. Voor zover klager tevens heeft willen betogen dat verweerder ter plaatse had moeten gaan om hem te zien, heeft het College noch in deze aantekeningen, noch elders in het dossier, aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat daarvoor een medische noodzaak bestond, dan wel dat verweerder dat, ondanks het ontbreken van die noodzaak,  redelijkerwijs had behoren te doen. Uit de ook in zoverre niet bestreden aantekeningen blijkt dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat voor klager voorzieningen waren getroffen. Een en ander brengt mee dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

3.2

Het tweede klachtonderdeel behelst dat verweerder aan de burgemeester van de gemeente I. informatie heeft verschaft die er onder meer toe heeft geleid dat klager een huisverbod kreeg opgelegd. Tegenover het verweer dat die informatie niet is verschaft, heeft klager niets ingebracht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij het klachtonderdeel niet heeft kunnen of willen volhouden. Het faalt dus.

3.3

Voorzover klager ook heeft willen klagen over het niet verstrekken van een kopie van het medisch dossier, strandt ook dit derde klachtonderdeel. Klager heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft gereageerd op een schriftelijk verzoek van 20 december 2010, maar verweerder ontkent de desbetreffende brief te hebben ontvangen en klager heeft daar niets tegenover gesteld, zodat het klachtonderdeel in zoverre ongegrond moet worden geacht. Verweerder heeft een brief van klager van 18 mei 2011 overgelegd waarin verzocht werd om een kopie van het dossier. Hij erkent dat hij die brief wat langer heeft laten liggen dan de bedoeling was, maar merkt op dat klager het dossier op 15 juni 2011 heeft opgehaald. Van een weigering van verweerder (een kopie van) het dossier te verstrekken is aldus niet gebleken. De opgetreden vertraging is te onbeduidend om een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen dragen.

4. Slotsom

De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1..

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1.            In hoger beroep heeft klager bezwaar gemaakt tegen de samenstelling van het college in eerste aanleg en het niet ondertekenen van de uitspraak in eerste aanleg door de voorzitter van het college. Verder heeft hij opgemerkt dat hij, anders dan in die uitspraak is vermeld, wel bereid is geweest tot een bespreking met de arts. Tot slot heeft hij zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2.            De arts heeft, vooral onder verwijzing naar zijn standpunt in eerste aanleg, geconcludeerd tot afwijzing van het beroep.

Beoordeling

4.3.            Op grond van artikel 55 lid 2, tweede zin van de Wet BIG kan de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, bepalen dat aan de behandeling van een zaak die hem daartoe geschikt voorkomt, wordt deelgenomen door de voorzitter en door twee leden beroepsgenoten. De klacht dat er sprake zou zijn van een onvolledige samenstelling van het college – dat niet bestond uit drie medici en twee juristen maar uit twee medici en een jurist als voorzitter – moet dan ook worden verworpen.

4.4.            Ook de klacht ten aanzien van het niet ondertekenen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege wordt afgewezen nu vast staat dat dat document door de voorzitter van dat college is ondertekend. Een exemplaar van die ondertekende uitspraak is inmiddels – via het Centraal Tuchtcollege – aan partijen verstrekt.

4.5.            Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M. Zandbergen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2012.              Voorzitter   w.g.                     Secretaris   w.g.