ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2432 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.205
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2432 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2012 |
Datum publicatie: | 21-11-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.205 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager had als zelfstandig ondernemer bij dezelfde verzekeringsmaatschappij zowel een arbeidsongeschiktheids- als een lijfrenteverzekering afgesloten. Op enig moment is klager arbeidsongeschikt geraakt; de aanvankelijk toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering is na enige tijd echter ingetrokken. De aanvankelijk eveneens toegekende premievrijstelling voor lijfrente is vervolgens, na advies van verweerder, medisch adviseur, ook ingetrokken. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond voor zover die betrekking heeft op de onvoldoende (zelfstandige) beoordeling door verweerder van de medische toestand van klager en het zonder onderzoek volgen van het oordeel van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar waardoor verweerder bekend werd met de inhoud van een rapport waarvan klager dat uitdrukkelijk niet toestond en voorts dat verweerder zonder de toestemming van klager kennis heeft genomen van een tweede rapport. Het Regionaal Tuchtcollege legt de maatregel van berisping op en gelast publicatie van de beslissing. Beide partijen komen in beroep. Het Centraal Tuchtcollege laat alleen de gegrond verklaring van het onderdeel dat betrekking heeft op het door verweerder zonder toestemming van klager kennis nemen van het tweede rapport in stand, vernietigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige en legt de arts de maatregel van waarschuwing op. Het beroep van klager wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.205 van:
A., arts arbeid en gezondheid - verzekeringsgeneeskunde,
werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
tegen
C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K.F.J. Machielsen, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 26 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 april 2011, onder nummer G2010/41 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard, de arts de maatregel van berisping opgelegd en publicatie van de beslissing gelast.
De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend en heeft daarbij incidenteel beroep ingesteld. De arts heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in incidenteel beroep.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 september 2012, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Machielsen voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Haverkate, eveneens voornoemd. De arts heeft als deskundige doen horen E., register geneeskundig adviseur, internist n.p., arts maatschappij en gezondheid, werkzaam bij het Ministerie van Defensie en woonachtig in F.. De beide gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1 Klager was aannemer en exploiteerde een eenmanszaak voor het leveren en plaatsen van kozijnen en isolatieglas. Per 1 december 1988 heeft klager een lijfrenteverzekering afgesloten bij G.- Levensverzekering N.V., waarbij het recht op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid was meeverzekerd. Daarnaast had klager een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij G.- Schadeverzekering N.V.
2.2 In 2001 raakte klager arbeidsongeschikt. Klager heeft een beroep gedaan op de polissen bij G.- Levensverzekering N.V., respectievelijk G.- Schadeverzekering N.V. UWV kende aan klager een WAZ-uitkering toe op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, welke uitkering klager onafgebroken tot op de dag van vandaag ontvangt. Als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid heeft klager zijn werkzaamheden als aannemer in kozijnen en isolatieglas moeten staken.
2.3 Aanvankelijk betaalde G.- Schadeverzekering N.V. een arbeidsonge-schiktheidsuitkering aan klager. Toen G.- Schadeverzekering N.V. de uitkering staakte, was klager uiteindelijk genoodzaakt door middel van een civiele procedure betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te verkrijgen.
2.4 G.- Levensverzekering N.V. heeft per brief van 7 januari 2005 met terugwerkende kracht per 1 december 2004 de premievrijstelling ingetrokken, daartoe stellende dat klager niet meer arbeidsongeschikt was omdat hij passend werk kon doen. Klager heeft verschillende malen vergeefs daartegen geprotesteerd en is inmiddels een civiele procedure tegen G.- Levensverzekering N.V. gestart.
2.5 Bij brief van 4 november 2009 heeft klager het medisch dossier opgevraagd, zoals dat door verweerder was opgebouwd. Bij brief van 25 november 2009 heeft verweerder de desbetreffende medische adviezen van verweerder en de claimbehandelaar, een memo van verweerder alsmede een conceptbrief van de juridisch adviseur van verweerder aan klager toegestuurd.
3. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Klacht 1
3.1 Verweerder heeft meermalen gebeld met medisch adviseur(s) van een andere verzekeraar (G.- Schadeverzekering N.V.) en heeft daarbij - kennelijk - over klager gesproken. Klager heeft hiervoor geen toestemming verleend. Het was verweerder niet toegestaan om zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van klager te bellen met derden en daarbij - kennelijk - inhoudelijk overleg over (de gezondheid van) klager te voeren.
Klacht 2
3.2 Verweerder is meermalen buiten zijn deskundigheid getreden door zich (mede) te bemoeien met de schadebehandeling. De medisch adviseur is in de eerste plaats arts, daarnaast medisch adviseur, en dus geen regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever.
Klacht 3
3.3 Verweerder heeft de gezondheidstoestand van klager niet, althans onvoldoende beoordeeld. Een onderbouwde en gemotiveerde conclusie ontbreekt. Kennelijk meende verweerder dat klager niet meer arbeidsongeschikt was, maar niet, althans onvoldoende, transparant, inzichtelijk en controleerbaar is waarop dat dan is gebaseerd.
Klacht 4
3.4 Verweerder heeft ten onrechte geen zelfstandige beoordeling verricht met betrekking tot de gezondheidstoestand van klager. Hij heeft naar eigen zeggen een ander gevolgd zonder dit te communiceren met klager, laat staan dat deze daarvoor toestemming zou hebben verleend. Daarmee handelde verweerder onzorgvuldig jegens klager die erop mocht vertrouwen dat verweerder tot een zelfstandige beoordeling zou komen.
Klacht 5
3.5 Doordat verweerder geen zelfstandige beoordeling heeft gedaan, maar het standpunt van G.- Schade heeft gevolgd, kon er een situatie ontstaan waarin het rapport H. een rol zou kunnen spelen. Verweerder verwoordt dit treffend met zijn aantekening op 1-8-2005:
“In principe heb ik G.- Schade gevolgd en dat dit hoofdzakelijk of in mindere mate gestoeld is op de psychiatrische rapportage van H. of niet, weet ik natuurlijk niet!”
Daarmee miskende verweerder de eigen verantwoordelijkheid die hij jegens klager in acht behoorde te nemen. Klager verwijst naar Gedragsregel 1.4 voor Artsen die bepaalt dat de arts te allen tijde persoonlijk verantwoordelijk is voor de hulpverlening.
Klacht 6
3.6 Verweerder heeft zich - kennelijk - onvoldoende onafhankelijk en objectief opgesteld. Het KNMG Manifest Medische Professionaliteit bepaalt dat de medisch adviseur zich in zijn oordeelsvorming niet mag laten leiden door invloeden van bijvoorbeeld werkgever, opdrachtgever of financiële prikkels voor eigen gewin.
Klacht 7
3.7 Wetende dat klager het oneens was met het psychiatrisch rapport van dr H., zowel met de wijze van totstandkoming daarvan als inhoudelijk, en wetende dat klager toestemming had geweigerd aan de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. om dat rapport H. aan derden te verstrekken, had verweerder daar ook niet indirect kennis van mogen (willen) nemen.
Blijkens zijn aantekeningen heeft verweerder op 5 januari 2005 van de conclusies van het rapport H. kennis genomen. Afgezien daarvan heeft verweerder op 5 januari 2005 van de conclusies van het rapport H. kennis genomen. Aldus handelde verweerder klachtwaardig jegens klager.
Klacht 8
3.8 G.- Schadeverzekering N.V. had opdracht gegeven voor een onderzoek door longarts I.. De inhoud van het rapport I., gedateerd 4 november 2004, was aan klager onbekend. Toen klager op 14 januari 2005 het rapport I. ontving, bleek dit vol fouten te staan. Klager heeft noch aan de medisch adviseur(s) van G.- Schadeverzekering N.V. noch aan A. toestemming gegeven om (de inhoud van) het rapport I. uit te wisselen.
3.9 Klager heeft bij zijn Klacht medische adviezen met betrekking tot klager - betrekking hebbend op de periode van februari 2003 tot 22 januari 2009 - afkomstig van verweerder en de claimbehandelaar overgelegd. Voorts heeft hij een memo van 26 januari 2009 van verweerder overgelegd dat betrekking heeft op de bij de ombudsman J. ingediende klacht alsmede een conceptbrief van de juridisch adviseur van verweerder.
4. Het verweer
4.1 Met betrekking tot klacht 1 voert verweerder aan dat klager een machtiging aan de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. heeft gegeven om aan de medisch adviseur van G.- Levensverzekering N.V. op diens verzoek inlichtingen te verstrekken die deze nodig acht in verband met herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van het rapport H.. Deze machtiging is als productie I bij dupliek overgelegd. Dit betekent dat verweerder niet zonder toestemming van klager over diens gezondheidstoestand inhoudelijk overleg heeft gepleegd.
4.2 Met betrekking tot klacht 2 ontkent verweerder dat hij buiten zijn deskundigheid is getreden; verweerder is niet opgetreden als regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever.
4.3 Inzake klacht 3 stelt verweerder dat hij wel degelijk de gezondheidstoestand van klager naar behoren heeft beoordeeld op grond van de hem ten dienste staande informatie. Hij heeft op grond daarvan advies uitgebracht aan G.- Levensverzekering N.V.
4.4 Met betrekking tot klacht 4 stelt verweerder dat hij steeds tot een zelfstandige beoordeling van de medische gegevens is gekomen.
4.5 Wat klacht 5 betreft stelt verweerder dat hij zich als medisch adviseur van G.- Levensverzekering N.V. steeds baseert op het hem op dat moment ten dienste staande dossier in het licht van de bij G.- Levensverzekering N.V. vigerende polisvoorwaarden. Hierbij wordt het standpunt en beleid van G.- Schadeverzekering N.V., die mede gebaseerd zullen zijn op de door de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. gegeven adviezen, getoetst aan de hand van het verweerder ter beschikking staande dossier. Deze toetsing vindt plaats voor zover mogelijk op de door betrokkene gegeven machtiging. Vervolgens wordt door verweerder in het kader van genoemde polisvoorwaar-den een eigen standpunt gevormd in verband met de beantwoording van vragen respectievelijk de advisering ten aanzien van de claim op de levensverzekering.
4.6 Met betrekking tot klacht 6 voert verweerder aan dat klager zijn desbetreffende stelling niet heeft onderbouwd. Hij bestrijdt dat hij zich in zijn oordeelsvorming heeft laten leiden door invloeden van werkgever, opdrachtgever of door financiële prikkels. Hij heeft zich slechts beziggehouden met de vraag of klager in de zin van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden arbeidsongeschikt was.
4.7 Met betrekking tot klacht 7 stelt verweerder dat het juist is dat hij telefonisch over het rapport H. heeft gesproken, terwijl hij in dit gesprek heeft gemeld dat de expertise van H. voor hem niet nodig is en ook niet aan hem verstrekt mag worden. Voorts stelt hij dat hij nooit informatie heeft ingewonnen of verstrekking heeft gevraagd van het desbetreffende rapport, terwijl hij dit rapport ook nooit heeft ontvangen.
4.8 Ten aanzien van klacht 8 verwijst verweerder naar voornoemde machtiging van klager, waarin slechts een uitzondering is gemaakt met betrekking tot het rapport H.. Aldus heeft hij het rapport van I. mogen ontvangen; van onzorgvuldig handelen jegens klager is derhalve geen sprake geweest.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Gelet op de functie van verweerder verwijt klager verweerder klaarblijkelijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig ander dan onder artikel 47 lid 1, sub a BIG bedoeld handelen of nalaten dat strijdig is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zoals vermeld in artikel 47 lid 1, sub b BIG.
5.2 Bij dupliek heeft verweerder als productie I een door klager op
4 september 2004 ondertekende machtiging overgelegd. De inhoud hiervan is niet door klager weersproken. Uit de inhoud van deze machtiging blijkt dat klager “ de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. te K. machtigt en verzoekt om aan de medisch adviseur van G.- Levensverzekering N.V. te B. op diens verzoek inlichtingen te verstrekken, welke deze nodig acht in verband met herbeoordeling mate van arbeidsongeschiktheid dit naar aanleiding van geestelijke en lichamelijke vermoeidheid, rug-, elleboog- en middenrifproblematiek”. Voorts is daarachter handgeschreven vermeld: “dossierstuk van de heer H. mag niet worden gebruikt ter informatie!! z.o.z.” Aan de achterzijde is hierop een toelichting vermeld.
Dit brengt mee dat klager aldus een geldige machtiging aan de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. heeft verstrekt om aan de medisch adviseur van G.- Levensverzekering N.V. de desbetreffende inlichtingen te verstrekken, met uitzondering van het rapport van de arts H.. Aldus heeft verweerder de desbetreffende informatie van de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. mogen ontvangen, reden waarom klacht 1 ongegrond is.
5.3 Gelet op de uitzondering die klager in deze machtiging heeft gemaakt voor het rapport H., heeft verweerder geen informatie afkomstig van dit rapport van de medisch adviseur van G.- Schadeverzekering N.V. mogen ontvangen. Uit de medische adviezen van verweerder, zoals overgelegd bij de Klacht, blijkt uit de aantekening van de claimbehandelaar met betrekking tot 5 januari 2005: “Vorig jaar ps. exp. H.: geen psychiatrisch ziektebeeld i.e.z.”. Voorts heeft verweerder ten aanzien 1 augustus 2005 opgemerkt: ”Mogelijk moeten we toch maar de ontbrekende medische psychiatrische gegevens/rapporten krijgen evenals de adviezen van collega L. (voor G.- Schade). In principe heb ik G.- Schade gevolgd en dat dit hoofdzakelijk of in mindere mate gestoeld is op de psychiatrische rapportage van H. of niet, weet ik natuurlijk niet.”
Dit betekent dat verweerder kennis heeft genomen van voormelde conclusie van het rapport H. dat door de claimbehandelaar is vermeld in de medische adviezen en dat hij G.- Schadeverzekering N.V. heeft gevolgd wat betreft de psychische gesteldheid van klager. Hieraan doet niet af dat verweerder het rapport H. als zodanig niet heeft ingezien en dat hij niet weet of het oordeel van G.- Schadeverzekering N.V. hoofdzakelijk of in mindere mate is gestoeld op het rapport H.. Hij heeft hoe dan ook kennis genomen van de conclusie van dit rapport in het oordeel van de claimbehandelaar en hij heeft het risico genomen dat het oordeel van G.- Schadeverzekering N.V. ook op dit rapport is gebaseerd, terwijl hij wist dat de machtiging van klager het één noch het ander toeliet. Daarmee heeft verweerder als arts onzorgvuldig gehandeld, reden waarom klacht 7 slaagt.
5.4 Het rapport I. is gedateerd op 4 november 2004, terwijl de hiervoor onder 5.2 vermelde machtiging op 4 september 2004 is gedateerd. Aldus kan deze machtiging geen betrekking hebben op de inhoud van het rapport I.. Dit betekent dat de medisch adviseur van G.- Schadeverzekeraar N.V. niet zonder meer bevoegd was de informatie uit dit rapport aan verweerder te verstrekken. Aldus kan niet zonder meer worden aangenomen dat klager toestemming heeft verleend voor het verstrekken van informatie uit dit rapport. Nu verweerder klaarblijkelijk op de hoogte was van de machtiging van 4 september 2004, heeft hij ten onrechte informatie van dit rapport ontvangen en daarvan kennis genomen. Dit brengt mee dat verweerder ook op dit punt niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat ook klacht 8 gegrond is.
5.5 Niet gebleken is dat verweerder zich in zijn oordeelsvorming heeft laten leiden door invloeden van zijn werkgever, opdrachtgevers of door financiële prikkels voor eigen gewin. Aldus faalt klacht 6.
5.6 Evenmin is gebleken dat verweerder buiten zijn deskundigheid is getreden, in die zin dat hij zich als regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van zijn opdrachtgever heeft opgesteld. Dit betekent dat ook klacht 2 niet gegrond is.
5.7 De door klager overgelegde medische adviezen van verweerder maken op geen enkele wijze duidelijk dat verweerder met betrekking tot klager een eigen zelfstandig medisch oordeel heeft gevormd. Deze medische adviezen geven er slechts blijk van dat verweerder zonder meer G.- Schadeverzekering N.V. heeft gevolgd. Andere informatie waaruit volgt dat verweerder zich omtrent klager een zelfstandig medisch oordeel heeft gevormd is niet overgelegd. Weliswaar heeft verweerder ter zitting nog aangeboden het medisch dossier van klager in het geding te brengen, maar dit heeft het college als zijnde tardief en derhalve in strijd met een goede procesorde geweigerd. Een geldige grond waarom dit dossier niet eerder in het geding kon worden gebracht, heeft verweerder immers niet gegeven . Voorts heeft verweerder ter zitting erkend geen onderliggende medische rapportage te hebben opgesteld. Verweerder heeft ook niet toetsbaar gehandeld. Aan de ene kant deelt verweerder weliswaar mee met zijn functie een autonome positie te hebben, maar aan de andere kant heeft hij geen zelfstandige toets uitgevoerd en deelt hij mee het oordeel van G.- Schadeverzekering N.V. te volgen. Er mist veel in de rapportage van verweerder en het is niet duidelijk hoe zijn advies tot stand is gekomen. Het is niet duidelijk waarom verweerder het desbetreffende oordeel heeft gegeven. Aldus heeft verweerder als arts niet zorgvuldig gehandeld, in die zin dat dit handelen strijdig is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Dit betekent dat de klachten 3, 4 en 5 eveneens slagen.
6. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slagen de klachten 3, 4, 5, 7 en 8, terwijl de overige klachten ongegrond zijn. Het onzorgvuldig handelen van verweerder, zoals hiervoor onder 5.3, 5.4 en 5.7 vermeld, acht het college niet slechts verwijtbaar, maar ook laakbaar. Met de oplegging van een waarschuwing kan niet worden volstaan. Het College zal een berisping opleggen. Het College zal publicatie van de uitspraak gelasten als hieronder nader te omschrijven.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De arts is in beroep gekomen tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de klacht daarbij gegrond is verklaard, onder aanvoering van de volgende drie - kort weergegeven - grieven:
I ten onrechte oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat de arts hoe dan ook kennis heeft genomen van de conclusie van het rapport H. door het oordeel van G.- Schade te volgen, wetende dat dit oordeel mede gebaseerd was op het rapport H.;
II ten onrechte oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat de arts niet zonder meer had mogen aannemen dat klager toestemming had verleend voor het verstrekken van informatie uit het rapport I.;
III ten onrechte oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat de arts niet zorgvuldig heeft gehandeld nu niet duidelijk is dat hij zich een zelfstandig medisch oordeel over klager heeft gevormd.
Het beroep van de arts strekt ertoe de gegrond verklaarde klachtonderdelen alsnog ongegrond te verklaren. Klager heeft in het principaal beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2 In het incidenteel beroep is klager opgekomen tegen de afwijzing van de klachtonderdelen 1, 2 en 6. Het incidenteel beroep strekt ertoe dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. De arts heeft in het incidenteel appel gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van dit beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
In het principaal beroep
4.4 Vanwege de onderlinge verwevenheid van de grieven I en III worden deze in het hierna volgende gezamenlijk behandeld.
De grieven I en III richten zich tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7. Aan de orde is daarmee of het advies van de arts tot intrekking van de premievrijstelling van klager zorgvuldig tot stand is gekomen en of dat advies (mede) is gebaseerd op ( de conclusie van ) het rapport van de psychiater H., terwijl kennisname van dat rapport door klager bij de door hem aan de medisch adviseur van G.- Schade verleende machtiging van 4 september 2004 uitdrukkelijk aan anderen dan aan G.- Schade was uitgesloten.
4.5 De arts stelt dat zijn advies was gebaseerd op de in het medisch dossier aanwezige stukken waaronder informatie van de verschillende behandelend artsen van klager. In de praktijk is gebruikelijk dat, wanneer er sprake is van een schadeclaim van een verzekerde bij meerdere verzekeraars, doublures van (belastende) onderzoeken en procedures zoveel mogelijk worden voorkomen. In een dergelijk geval, en dus ook in het onderhavige, wordt door middel van een machtiging bewerkstelligd dat de medisch adviseur van de verzekeraar de beschikking krijgt over de relevante medische informatie.
De arts stelt voorts dat hij de beslissing te adviseren tot intrekking van de premievrijstelling op 5 januari 2005 in de ochtend heeft genomen, dat dit advies het resultaat was van een doorlopend denkproces gebaseerd op de zich in het dossier bevindende informatie en dat hij dit advies aan de claimbehandelaar van G.- Leven heeft kenbaar gemaakt. Later die dag, derhalve nadat hij zijn advies had gegeven, is door de schadeclaimbehandelaar een kopie van een brief van G.- Schade aan klager van
17 december 2004 ontvangen waarin klager werd medegedeeld geen recht op uitkering van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering meer te hebben. In die brief wordt verwezen naar de conclusie van het rapport H..
Dat dit de gang van zaken is geweest, volgt volgens de arts ook uit de aantekeningen in het dossier van klager, waarover de arts aangeeft dat de cursief weergegeven notities door de schadeclaimbehandelaar zijn ingevoerd. Daaruit valt, zo stelt de arts, af te leiden dat de beslissing te adviseren tot intrekking op 5 januari 2005 (in gewoon schrift en derhalve door de arts genoteerd) door de arts is genomen vóór de notitie van dezelfde datum die verwijst naar het rapport H. (in cursief en derhalve door de claimbehandelaar genoteerd) in het dossier is ingevoerd.
4.6 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er tussen de verzekeraars G.- Leven en G.- Schade regelmatig contact was over klager. Hoewel niet uit te sluiten valt dat de arts ten tijde van het door hem gegeven advies tot intrekking van de premievrijstelling, te weten 5 januari 2005, op de hoogte was van de beslissing van G.- Schade, welke beslissing immers al bij brief van 17 december 2004 aan klager was medegedeeld, is dit niet met zekerheid vast te stellen. Uit het dossier blijkt dat de bevindingen van de schadeclaimbehandelaar daarin zijn genoteerd nádat de arts zijn advies in het dossier had genoteerd. Dit gegeven leidt er, tezamen met het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat de arts, op basis van de in het medisch dossier aanwezige informatie van de behandelend artsen van klager, zelfstandig tot het advies heeft kunnen komen dat de premievrijstelling van klager moest worden ingetrokken, toe dat het Centraal Tuchtcollege niet onaannemelijk acht dat de arts de beslissing te adviseren de premievrijstelling in te trekken zelfstandig heeft genomen op basis van de beschikbare informatie en zich daarbij niet heeft laten leiden door de beslissing van G.- Schade zoals verwoord in de brief van 17 december 2004, omdat uit de aantekeningen in het dossier niet kan worden afgeleid dat hij daarvan kennis had. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende komen vast te staan dat het advies van de arts mede is gebaseerd op het rapport van psychiater H., terwijl klager kennisneming daarvan in de door hem verstrekte machtiging had uitgesloten.
De grieven I en III slagen derhalve.
4.7 Met grief II richt de arts zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 8. Hier volgt het Centraal Tuchtcollege het Regionaal Tuchtcollege in zijn oordeel dat de door klager aan de medisch adviseur van G.- Schade afgegeven machtiging van
4 september 2004 niet zonder meer geacht kan worden zich uit te strekken tot het rapport I. van 4 november 2004, nu dit rapport dateert van ná de machtiging. Dit geldt temeer nu klager in de genoemde machtiging al een uitzondering had gemaakt voor het rapport H.. De arts had daarin aanleiding moeten vinden om na te gaan of klager ermee instemde dat hij van het rapport I. kennisnam. De tweede grief faalt derhalve.
In het incidenteel beroep
4.8 De behandeling van het incidenteel beroep van klager heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot een andere beschouwing of beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het incidenteel beroep moet worden verworpen.
In het principaal en het incidenteel beroep
4.9 Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het principaal beroep van de arts doel treft voor zover het zich richt tegen de gegrond verklaring van de klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal op deze punten worden vernietigd en de klacht zal op deze onderdelen alsnog ongegrond worden verklaard. Het principaal beroep van de arts faalt waar het zich richt tegen klachtonderdeel 8. Het incidenteel beroep is tevergeefs voorgesteld.
4.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, blijft alleen de gegrond verklaring van klachtonderdeel 8 in stand. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend.
4.11 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege publicatie van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In het principaal beroep
verklaart het beroep gegrond voor zover de klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7 gegrond zijn verklaard en aan de arts de maatregel van berisping is opgelegd;
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep in zoverre;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7 alsnog ongegrond;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige;
legt de arts de maatregel van waarschuwing op;
In het incidenteel beroep
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en GAV-scoop met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr.mr. J.W. Bins en mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.