ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2430 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.344
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2430 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2012 |
Datum publicatie: | 21-11-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.344 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is eerder behandeld door de aangeklaagde arts werkzaam op het gebied van de orthomanuele geneeskunde. Vanwege klachten in verband met een val is klaagster een maand later wederom behandeld door de arts. Klaagster verwijt de arts dat hij niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk arts betaamt aangezien hij niet de benodigde afstand tussen arts en patiënt in acht heeft genomen en er (seksueel) grensoverschrijdend handelen heeft plaatsgevonden. Het Regionaal Tuchtcollege beoordeelt de klacht grotendeels gegrond en legt de arts de maatregel van schorsing op voor een periode van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De arts komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de arts, vernietigt de beslissing wat betreft de opgelegde maatregel, legt de arts de zwaardere maatregel op van een schorsing voor een periode van een jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en gelast de publicatie. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.344 van:
A., arts (orthomanuele geneeskunde), wonende te B.,
werkzaam te E. en C., appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde : mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam,
tegen
D.,
wonende te E., verweerster , klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
D.- hierna klaagster - heeft op 25 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 augustus 2011, onder nummer 2010-108 heeft dat College de arts de maatregel opgelegd van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat de arts zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op het gebied van de professionele afstand die de arts jegens zijn patiënten behoort te bewaren en bepaald dat deze schorsing zal ingaan op de datum dat deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 september 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. P.J. Roelse alsmede klaagster, bijgestaan door haar zuster mevrouw F..
De standpunten van beide partijen zijn toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Klaagster heeft zich vanwege schouderklachten op 6 januari 2010 gewend tot de arts. Zij is vier maal door de arts behandeld, te weten op 6 januari 2010, na een intakegesprek en lichamelijk onderzoek, en vervolgens op 13, 20 en 28 januari 2010. Tijdens de derde en vierde behandeling op 20 januari, respectievelijk 28 januari 2010 is klaagster door de arts verzocht op haar rug te liggen en heeft de arts ten behoeve van onderzoek en behandeling haar onderbroekje een stukje naar beneden gedaan. Op 28 januari 2010 kon de behandeling worden afgerond. Tijdens vorengenoemde consulten was klaagster op verzoek van de arts ontkleed op haar onderbroekje en bh na.
Enkele uren na de vierde behandeling heeft de arts een sms-bericht gestuurd naar het mobiele privé-nummer van klaagster waarin hij meedeelde dat hij was vergeten haar nekoefeningen mee te geven, die zij kon vinden op een internetsite, en voorts een persoonlijke opmerking maakte. Sindsdien zijn meerdere persoonlijke, flirtende sms-berichten tussen de arts en klaagster gewisseld.
Vanwege klachten in verband met een val is klaagster op 17 februari 2010 wederom behandeld door de arts. Voorafgaande aan de behandeling hebben de arts en klaagster met elkaar koffie gedronken en een persoonlijk gesprek gevoerd. In de praktijkruimte hebben seksuele handelingen plaatsgevonden.
Na dit consult hebben de arts en klaagster het sms-contact gecontinueerd.
Op 16 maart, 30 maart en 14 april 2010 hebben de arts en klaagster seksueel contact gehad.
Op 18 april 2010 heeft de arts via een sms-bericht kenbaar gemaakt de relatie met klaagster te beëindigen.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk arts betaamt, aangezien hij niet de benodigde afstand tussen arts en patiënt in acht heeft genomen en er (seksueel) grensoverschrijdend handelen heeft plaatsgevonden tijdens/na de behandelrelatie.
Meer specifiek verwijt klaagster de arts
1. dat hij tijdens de behandelingen in januari 2010 persoonsgerichte opmerkingen heeft gemaakt en een spanning heeft opgebouwd door dichter tegen haar - slechts gekleed in een onderbroekje en bh - aan te gaan staan, haar onderbroekje een stukje naar beneden te doen - de tweede keer verder dan de eerste keer - om haar te behandelen wat ervoor zorgde dat de spanning nog meer werd opgevoerd en door haar na verschillende behandelingen bij vertrek over haar rug te wrijven;
2. dat hij enkele uren na de laatste behandeling op 28 januari 2010 in een sms-bericht met een mededeling over nekoefeningen die zij op internet kon vinden een persoonsgerichte opmerking heeft gemaakt en er daarna “werk van heeft gemaakt” door seksueel getinte sms’jes te sturen en sms-contact met haar op te bouwen, en tenslotte
3. dat hij tijdens het consult op 17 februari 2010 haar zeer persoonlijk en opgetogen heeft onthaald met aanbieding van een kop koffie en een persoonlijk gesprek en daarna zich tijdens en na de behandeling aan haar heeft opgedrongen en seksuele handelingen heeft verricht. Na de behandeling heeft de arts volgens klaagster het sms’en gecontinueerd en seksueel contact met haar gehad op 16 en
30 maart en 14 april 2010.
4. Het standpunt van de arts
De arts ontkent dat hij tijdens en na de behandelingen van klaagster haar op enig moment op een ongewenste en/of seksuele wijze heeft benaderd. Hij heeft gedaan wat hij als arts moest doen en steeds uitgelegd wat hij ging doen en om welke reden. De arts voert aan dat voor een zorgvuldig onderzoek, goede beoordeling en medisch juiste behandeling in een geval als het onderhavige de schouders, rug, heup en bekken van de patiënt voor de arts goed zichtbaar dienen te zijn hetgeen niet het geval is wanneer een patiënt de kleding aanhoudt. Om klaagster goed te kunnen onderzoeken en behandelen moest zij zich derhalve uitkleden tot op het ondergoed.
De arts licht toe dat hij tijdens het derde consult, omdat klaagster meedeelde meer pijn rond haar rechterheup te hebben, haar heeft verzocht op haar rug te gaan liggen om naar de stand van het schaambeen te kunnen kijken en de stand van de symfyse goed te kunnen beoordelen. Hiertoe diende ook het schaambeen enigszins te worden ontbloot en het onderbroekje dus een stukje naar beneden te worden gedaan. Tijdens het vierde consult gaf klaagster aan dat het goed ging en de klachten nagenoeg verdwenen waren. Wel had ze nog last van napijnen. De arts heeft toen de stand van de schouderkop en bekken, het beenlengteverschil en de symfyse opnieuw gecontroleerd en geconcludeerd dat alles recht stond en de behandeling kon worden afgerond en er geen nieuwe afspraak meer gepland hoefde te worden. Dat hij met bijbedoelingen ten afscheid over de rug van klaagster zou hebben gewreven ontkent de arts.
De arts erkent dat hij sinds 28 januari 2010, na de laatste behandeling, contact heeft gezocht met klaagster via sms hetgeen volgens de arts na enkele sms’jes van algemene aard is uitgemond in diverse flirtende sms’jes over en weer.
De arts erkent voorts dat hij voorafgaand aan de behandeling op 17 februari 2010 eerst koffie heeft gedronken met klaagster, volgens de arts omdat hij van mening was dat gesproken moest worden over het sms-contact tussen hen. De arts ontkent evenwel zich tijdens en na de behandeling aan haar te hebben opgedrongen en seksuele handelingen te hebben verricht. Hij heeft verklaard dat na de behandeling en nadat klaagster zich had aangekleed, klaagster en hijzelf in de praktijkruimte naar elkaar zijn toegelopen en er een vrijage heeft plaatsgehad. Daarna hebben zij het sms-contact gecontinueerd en hebben zij opnieuw met elkaar afgesproken en seksueel contact gehad op 16 maart, 30 maart en 14 april 2010.
De arts heeft op 18 april 2010 zelf aan klaagster bericht dat hij de kortstondige affaire niet langer wilde continueren.
De arts neemt zijn verantwoordelijkheid in deze. Hij heeft stappen gezet om in de toekomst in dergelijke situaties sterker te staan en onder meer in de praktijk folders neergelegd voor nek-, rug- en buikspieroefeningen, maar ook folders die ingaan op de professionele relatie tussen arts en patiënt.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
Voor een goede beroepsuitoefening is noodzakelijk dat de arts te allen tijde een professionele distantie jegens zijn patiënt in acht neemt. Het aangaan van een seksuele relatie is onder alle omstandigheden ontoelaatbaar in de professionele behandelrelatie tussen arts en patiënt. Ook verbale of lichamelijke intimiteiten, seksuele toespelingen of seksueel contact horen niet thuis in de relatie arts patiënt. Er is immers geen sprake van een gelijkwaardige positie, aangezien de patiënt voor de medische behandeling afhankelijk is van de arts. Het aangaan van een seksuele relatie gedurende de behandelrelatie leidt bovendien tot een onaanvaardbare vermenging tussen behandeldoelen en persoonlijke gevoelens waardoor de arts de noodzakelijke professionele distantie kwijtraakt. Dit brengt met zich mee dat de arts, alvorens een relatie met een patiënt aan te gaan, de behandelrelatie met de patiënt dient te verbreken en de zorg voor de patiënt dient over te dragen aan een andere arts. Na beëindiging van de behandelrelatie dient de arts eerst een afkoelingsperiode van aanmerkelijke duur in acht te nemen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt het College dat partijen van mening verschillen over hetgeen zich heeft afgespeeld tijdens de vier consulten in
januari 2010. Klaagster verwijt de arts dat hij tijdens de behandelingen persoonsgerichte toespelingen heeft gemaakt en op verschillende manieren, verbaal en lichamelijk, een spanning heeft opgebouwd. De arts ontkent dat hij tijdens en na de behandelingen klaagster op enig moment op een ongewenste wijze en/of seksuele wijze heeft benaderd. In de orthomanuele geneeskunde, de professie van de arts, staat behandeling van verschillende klachten van het bewegingsapparaat, zoals rug- en nekpijn en schouder- en armklachten, centraal. Voor beoordeling van de stand van de schouders, rug en bekken en voor de behandeling van een patiënt is het noodzakelijk dat de patiënt zich ontkleedt tot aan het ondergoed. De arts behandelt een patiënt in de orthomanuele geneeskunde veelal met zijn handen, waardoor de arts dichtbij de patiënt staat. Het verweer van de arts ter zake van dit onderdeel ontmoet daarom bij het College geen bedenkingen. Nu de lezingen van partijen hierover verschillen kan niet worden vastgesteld dat de arts andere dan beroepsmatige bedoelingen heeft gehad.
Het eerste klachtonderdeel moet daarom als ongegrond worden afgewezen.
Ten aanzien van het tweede en derde klachtonderdeel overweegt het College dat op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht kan worden vastgesteld dat sinds 28 januari 2010, na beëindiging van de behandelingen, een affectieve en vervolgens seksuele relatie tussen de arts en klaagster is ontstaan. Het College is van oordeel dat dit had moeten worden voorkomen. Het was onverstandig van de arts om sms-berichten aan klaagster te sturen die andere onderwerpen hadden dan passend waren. Voorts had de arts bij het eerste daarop volgende contact op 17 februari 2010 met klaagster moeten bezien in hoeverre hun relatie aan een behoorlijke uitoefening van de praktijk van de arts in de weg stond. De arts had daarbij de conclusie moeten bereiken dat hij ervan af moest zien om klaagster verder te behandelen en haar moeten verwijzen naar een andere arts. Dat de arts dit niet heeft gedaan en in de daarop volgende contacten verdergaande seksuele contacten met klaagster heeft gehad, moet de arts ernstig worden aangerekend. De arts heeft derhalve in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) had behoren te betrachten. Hieraan doet niet af dat de arts maatregelen heeft genomen om in de toekomst sterker te staan. Wat betreft de op te leggen maatregel is het College van oordeel dat een vergaande maatregel passend is, nu het de arts helder had moeten zijn dat het een arts niet past om voortbouwend op een behandeling een sms-contact te starten waarbij professie en privé door elkaar worden gehaald en vervolgens een kortdurende seksuele relatie aan te gaan. Na te melden maatregel wordt daarom passend en geboden geacht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Het hoger beroep van de arts richt zich tegen de aan hem opgelegde maatregel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De arts concludeert - zakelijk weergegeven - tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot oplegging van een lichtere maatregel.
4.2 Klaagster heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot bekrachtiging van de opgelegde schorsing.
Beoordeling.
4.3 Op grond van de stukken en hetgeen over en weer ter terechtzitting door partijen nog naar voren is gebracht is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege terecht het eerste klachtonderdeel ongegrond en het tweede en derde klachtonderdeel gegrond heeft verklaard. Behoudens de overwegingen betreffende de strafmaat verenigt het Centraal Tuchtcollege zich met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot de zijne.
4.4 Wat betreft de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.
Als onbestreden staat vast dat de arts na beëindiging van de behandeling op
28 januari 2010 (vierde consult) flirtende en seksueel geladen sms-berichten heeft verzonden aan klaagster. Nadat klaagster op 12 februari 2010 bij een marathontraining ten val was gekomen heeft zij wederom contact opgenomen met de arts omdat zij last bleef houden van haar schouder. Door de arts is vervolgens een afspraak gemaakt voor een consult op 17 februari 2010. Ondanks het feit dat de arts zich blijkbaar goed bewust was van zijn gevoelens voor klaagster en het ongepaste daarvan gelet op de relatie arts – patiënt die hij met klaagster had (zo werd voorafgaand aan het consult eerst koffie gedronken teneinde het betreffende sms-verkeer te bespreken) heeft de arts klaagster niet verwezen naar een collega maar is hij opnieuw een behandelrelatie met klaagster aangegaan. Ook heeft de arts een en ander niet besproken met een collega. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts dit in deze situatie wel had moeten doen. Op het moment dat hij zich bewust werd van zijn affectieve gevoelens voor klaagster had hij de arts-patiënt relatie op een medisch verantwoorde wijze moeten beëindigen en had hij de behandeling moeten overdragen aan een andere arts. Hiervan is in casu geen sprake geweest. In tegendeel: op 17 februari 2010,
16 maart, 30 maart en 14 april 2010 hebben in de professionele setting van de praktijkruimte (dan wel op de eerste etage van hetzelfde pand) bij herhaling seksuele handelingen tussen de arts en klaagster plaatsgevonden. Het Centraal Tuchtcollege rekent de arts dit alles tuchtrechtelijk zeer ernstig aan.
Op 18 april 2010 heeft de arts weliswaar de relatie met klaagster beëindigd maar het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat de arts dit eerst en slechts heeft gedaan toen zijn echtgenote argwaan kreeg en de affaire uit dreigde te komen. De arts heeft telkens zijn eigen belang laten prevaleren. De arts heeft, dit alles overziende, ernstig in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens klaagster had behoren te betrachten. Dat hij achteraf professionele psychologische hulp heeft gezocht doet daaraan niet af nu hij deze hulp eerst heeft gezocht nadat hij daarop door de Inspectie voor de Gezondheidszorg was gewezen. Ook het gegeven dat hij in hoger beroep berouw heeft getoond doet aan dit alles niets af.
4.5 Gelet op het bovenstaande is het Centraal Tuchtcollege unaniem tot het oordeel gekomen dat voor de aan de arts te maken tuchtrechtelijke verwijten een zwaardere maatregel dan de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde passend is en zal hem de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG register voor de periode van een jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk opleggen. In zoverre zal de beslissing waarvan beroep worden vernietigd en zal in deze instantie opnieuw recht worden gedaan.
4.6 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep alleen voor zover de arts de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren is opgelegd;
en opnieuw rechtdoende:
legt aan de arts op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de arts zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op het gebied van de professionele afstand die de arts jegens zijn patiënten behoort te bewaren;
bepaalt dat de proeftijd ingaat op de datum dat de beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan;
verwerpt het beroep van de arts;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.