ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2429 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.345

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2429
Datum uitspraak: 20-11-2012
Datum publicatie: 21-11-2012
Zaaknummer(s): c2011.345
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: Klaagster heeft zich gedurende een tweetal periodes i.v.m. huidklachten laten behandelen door de arts, die gebruik maakt van de Ayurvedische geneeskunst. In de tweede behandelperiode is een seksuele relatie tussen klaagster en de arts ontstaan die ongeveer 10 maanden heeft geduurd. Klaagster verwijt de arts: 1) dat hij misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van klaagster door met haar een intieme relatie aan te gaan, en 2) haar niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar. 3) dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. RTG Den Haag: Klacht op alle onderdelen gegrond. Schorsing voor tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. CTG: De arts is in hoger beroep gekomen. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.345 van:

A., arts, wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,

raadsvrouw mr. M.M.E. Bowmer,

tegen

C. , wonende te D., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste instantie, raadsman mr K. Aantjes.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft in april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 augustus 2011, onder nummer 2010-072 heeft dat College een schorsing van de inschrijving van de arts in het BIG-register opgelegd voor de duur van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de arts zich binnen de gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op het gebied van de professionele afstand die de arts jegens zijn patiënten behoort te bewaren en bepaald dat deze schorsing zal ingaan op de datum dat deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 oktober 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. M.M.E. Bowmer, en klaagster, bijgestaan door mr. K. Aantjes. Mr. Bowmer heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 In verband met chronische allergie klachten (eczeem) heeft klaagster zich gewend tot de arts, die gebruik maakt van de Ayurvedische geneeskunst. De behandeling door de arts heeft plaatsgevonden in de periode van 8 april 2008 tot en met 10 juni 2008. De klachten waren toen nagenoeg verdwenen.

2.2 Na verloop van tijd keerden de klachten terug en heeft klaagster zich wederom tot de arts gewend. Vanaf 16 december 2008 heeft opnieuw behandeling plaatsgevonden.

2.3 Vanaf februari 2009 is een seksuele relatie tussen klaagster en de arts ontstaan. De behandelrelatie is toen blijven voortbestaan. In november 2009 is zowel de seksuele relatie als de behandelrelatie beëindigd.

2.4 Op 4 december 2009 heeft de echtgenoot van klaagster een email gestuurd aan de arts met de aankondiging dat hij aangifte tegen de arts zou doen. Op 6 december 2009 heeft de arts daarop per email gereageerd.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts het volgende:

1) de arts heeft misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van klaagster door met haar een intieme relatie aan te gaan;

2) de arts heeft klaagster niet doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar, en

3) de arts heeft zijn beroepsgeheim geschonden door de aard en inhoud van de email van 6 december 2009 aan de echtgenoot van klaagster.

4. Het standpunt van de arts

De arts erkent dat hij een relatie van seksuele aard met klaagster heeft gehad en voorts dat de behandelrelatie gedurende die periode is blijven voortbestaan. De arts heeft zich gerealiseerd dat hij de behandelrelatie had moeten beëindigen, en heeft dat destijds ook tegen klaagster gezegd, doch klaagster wilde dat niet. De arts erkent dat hij de behandelrelatie niettemin had moeten beëindigen en dat hij in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Voor het overige bestrijdt de arts dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld; de relatie tussen partijen heeft op vrijwillige basis plaatsgevonden, zonder dat de arts zijn positie heeft misbruikt. De aard van de medische behandeling (huidklachten) was niet zodanig dat klaagster in een onevenredige afhankelijkheidspositie raakte. Er was sprake van een vrijwillige relatie. Wat betreft de verweten schending van het beroepsgeheim heeft de arts aangevoerd dat zijn email aan de echtgenoot van klaagster volstrekt persoonlijk van aard was. Hierin stonden geen mededelingen over de medische behandeling van klaagster. Aldus is geen sprake van schending van het medisch beroepsgeheim.

5. De beoordeling

5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake was van een geheel vrijwillige seksuele relatie; volgens klaagster was dit niet het geval, volgens de arts wel. Wat daarvan ook zij, vastgesteld kan worden dat klaagster en de arts gedurende een periode van ongeveer 10 maanden een seksuele relatie hebben gehad en dat deze is ontstaan nadat klaagster zich in verband met allergieklachten tot de arts had gewend. Gedurende deze periode heeft de arts de behandelrelatie voortgezet.

5.2 Het aangaan van een seksuele relatie is onder alle omstandigheden ontoelaatbaar in de professionele behandelrelatie tussen arts en patiënt. Er is immers geen sprake van een gelijkwaardige positie, aangezien de patiënt voor de medische behandeling afhankelijk is van de arts. Bovendien leidt het aangaan van een relatie van seksuele aard gedurende de behandelrelatie tot ongewenste belangenverstrengeling. Voor een goede beroepsuitoefening is dan ook noodzakelijk dat de arts te allen tijde een professionele distantie jegens zijn patiënt in acht neemt.

5.3 Het voorgaande brengt mee dat de arts, alvorens een relatie met klaagster aan te gaan, de behandelrelatie met klaagster had moeten verbreken – ook indien juist zou zijn dat klaagster dat niet zou hebben gewild, zoals de arts stelt doch klaagster betwist.

Vervolgens had de arts eerst een afkoelingsperiode van aanmerkelijke duur in acht moeten nemen. Door een en ander na te laten heeft de arts in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) had behoren te betrachten.

Gelet op het voorgaande zijn het eerste en het tweede onderdeel van de klacht gegrond.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3, dat betrekking heeft op de email die de arts aan de echtgenoot van klaagster heeft verstuurd, stelt het College vast dat de arts in die email onder meer mededelingen heeft gedaan over hetgeen klaagster tijdens haar bezoeken aan de arts heeft verteld. Deze informatie was niet zozeer van medische aard, maar was wel zeer persoonlijk en betrof de relatie tussen klaagster en haar echtgenoot. Gelet op de behandelrelatie mocht klaagster er vanuit gaan dat de arts deze informatie vertrouwelijk zou behandelen. Door de bewuste informatie in een email vast te leggen en zonder toestemming aan de echtgenoot van klaagster te sturen, heeft de arts zijn beroepsgeheim geschonden. Ook het derde onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

5.5 Uit het voorgaande volgt dat de arts niet de zorg heeft betracht die van hem mocht worden gevergd. Wat betreft de op te leggen maatregel is het College van oordeel dat een vergaande maatregel passend is, nu het de arts volstrekt helder had moeten zijn dat het aangaan van seksuele relatie met een patiënte absoluut ontoelaatbaar is. Bovendien heeft de relatie geruime tijd geduurd. Al die tijd heeft de arts de behandelrelatie - welbewust - laten voortbestaan. Na afloop van de relatie heeft de arts voorts zijn beroepsgeheim geschonden. Na te melden maatregel wordt daarom passend en geboden geacht.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 De arts is van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gekomen onder aanvoering van drie grieven. Het beroep van de arts strekt tot vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en opnieuw rechtdoende tot ongegrondverklaring van de klachten van klaagster, althans tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel dan wel tot verlichting van de opgelegde maatregel.

4.2. Klaagster heeft in hoger beroep verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. In het bijzonder vindt het Centraal Tuchtcollege in hetgeen de arts in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder zijn tuchtrechtelijk verwijtbare gedrag heeft plaatsgevonden, geen grond anders te beslissen ten aanzien van de hem in eerste aanleg opgelegde maatregel.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

prof.dr. R. Willemze, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2012.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.