ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2381 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.422

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2381
Datum uitspraak: 30-10-2012
Datum publicatie: 30-10-2012
Zaaknummer(s): c2011.422
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde internist is de broer van klaagster. Klaagster en verweerder zijn kinderen van de patiënt. Klaagster verwijt de internist dat hij in strijd heeft gehandeld met de in artikel 47 lid 1 aanhef en onder b neergelegde tuchtnorm door als arts uitlatingen te doen over de gezondheidstoestand van de patiënt. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster in de klacht niet-ontvankelijk op de grond dat verweerder uitlatingen heeft gedaan in de hoedanigheid van zoon. Het Centraal Tuchtcollege volgt het college behoudens waar de internist zich in een passage in een brief  als arts profileert. Aan de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de tweede tuchtnorm komt het college echter niet toe omdat er niet over wordt geklaagd dat de gewraakte uitlatingen onjuist zouden zijn.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.422 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., internist, wonende te D., werkzaam te D., verweerder in beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 15 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 november 2011, onder nummer 1151, heeft dat College klaagster in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 september 2012, waar zijn verschenen klaagster alsmede

mr. Kastelein namens verweerder. Verweerder is niet ter terechtzitting verschenen. Hij heeft tijdig bericht van verhindering doen geven. De standpunten van partijen zijn over en weer toegelicht. Klaagster heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is een dochter van J.., geboren in 1920 en sinds 2006 weduwnaar van F.. Klaagster is in oktober 2006 door beide ouders JF. als executeur-testamentair aangewezen. Begin december 2007 heeft vader een licht herseninfarct gehad, waarvoor hij enige tijd is opgenomen in het G.-ziekenhuis, aanvankelijk op een verpleegafdeling, later op een zogenoemde Schakel-afdeling. Tussen 17 maart en 19 april 2008 is vader op genomen geweest op het gesloten deel van de Schakelafdeling. Daarna verbleef vader van klaagster in H., een particuliere instelling voor verzorging en verpleging. Op 6 mei 2008 is de vader van klaagster (en verweerder) een geregistreerd partnerschap aangegaan met I.. Sinds het najaar van 2008 woont vader van klaagster bij zijn geregistreerd partner. Klaagster heeft bij de rechtbank B. een verzoekschrift ingediend om dit partnerschap nietig te laten verklaren. Dit verzoek is bij beschikking van 19 maart 2009 door de Rechtbank afgewezen. Bij beschikking van de Kantonrechter te B. van 2 februari 2010 is notaris mr. A. de Jong tot provisioneel bewindvoerder benoemd. Verweerder is als belanghebbende betrokken geweest bij (onder meer) deze juridische kwesties. Verweerder heeft op 1 januari 2009 een brief naar de officier van Justitie van het arrondissement B. gestuurd waarin hij stelt dat het in zijn vaders belang zou zijn wanneer het verzoek tot nietigverklaring wordt afgewezen. Tevens heeft verweerder op 19 april 2009 een brief geschreven aan het Gerechtshof te B. waarin hij motiveert waarom zijn voorkeur uitgaat naar een onafhankelijke instelling voor wat betreft de onderbewindstelling van zijn vader.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan een ernstige vorm van belangenverstrengeling en dat hij misbruik zou hebben gemaakt van zijn medische status door een medisch oordeel te geven over de wilsbekwaamheid van vader van klaagster én verweerder. Dit is te kwalificeren als een geneeskundige verklaring. Verweerder zou hiermee meermaals in strijd met artikel 47, eerste lid aanhef en onder b van de Wet BIG hebben gehandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft meerdere verweren gevoerd tegen de klacht. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar het verweerschrift. De verweren zullen hierna, voor zover het college daaraan toekomt, worden besproken. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar klacht dan wel tot afwijzing daarvan.

             5. De overwegingen van het college

Het primaire verweer van verweerder behelst de stelling dat hij in onderhavige kwestie niet als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG, doch slechts als zoon van zijn vader. Uit hetgeen door klaagster is gesteld en door verweerder gemotiveerd is weersproken kan het college niet anders dan concluderen dat verweerder zich in onderhavige kwestie als zoon heeft opgesteld. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst het college naar de brief van verweerder van 1 januari 2009 (bijlage 8 bij klaagschrift), het proces-verbaal van 11 februari 2009 van de rechtbank te B. (bijlage 9 bij klaagschrift), de brief van 24 april 2009 (bijlage 10 bij klaagschrift) en de brief van 11 juni 2010 (bijlage 17 bij klaagschrift). In de eerste plaats wordt opgemerkt dat verweerder deze brieven telkens op eigen privé briefpapier heeft geschreven. Verder blijkt uit de inhoud en strekking van de brieven ondubbelzinnig dat de familie(relatie) centraal staat en dat verweerder telkens zijn hoedanigheid als zoon zijn visie op de onderbewindstelling van zijn vader heeft gegeven. Verweerder heeft niet gehandeld of zich (inhoudelijk) geuit als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar. Ook voor het overige bieden de stellingen van klaagster geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten voor de aanname dat voormelde uitingen van verweerder in strijd zijn met het algemeen belang gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. De omstandigheid dat het beroep van verweerder op zijn privé briefpapier vermeld staat en dat hij de mail van 5 juni 2009 (bijlage 12 bij klaagschrift) heeft gestuurd vanaf zijn werk mailadres doet aan voormeld oordeel niets af. Ook uit de inhoud van deze mail valt geen gedraging of uiting van verweerder als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar op te maken.

Het primaire verweer slaagt en leidt tot de slotsom dat klaagster niet-ontvankelijk is.

Aan de beoordeling van de overige verweren komt het college niet meer toe.”

3.         Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2. De feiten.

4.         Procedure in beroep

4.1.      Klaagster heeft in beroep haar oorspronkelijke klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2.      Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

4.3.      Beoordeling

Zoals het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen heeft verweerder primair als verweer gesteld dat hij niet als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar heeft gehandeld zoals is bedoeld in artikel 47, lid 1 aanhef en onder b Wet BIG, doch slechts als zoon van zijn vader. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts niet heeft gehandeld of zich inhoudelijk heeft geuit als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar en de overwegingen waarop dat oordeel rust worden door het Centraal Tuchtcollege gedeeld, behoudens en voor zover verweerder zich in zijn brief van 11 juni 2010 aan mr. A. de Jong van kantoor De Jong & de Nerée notarissen ( bijlage 17 bij klaagschrift 1e aanleg) op bladzijde 2, tweede alinea, schrijft:

“ Als internist heb ik veel ervaring met psychogeriatrische patiënten. Dit domein heeft ook mijn wetenschappelijke interesse en is het onderwerp van één van mijn promovendi. Vanuit die ervaring weet ik dat het voor het welzijn van psychogeriatrische patiënten van groot belang is dat zij  zo lang als mogelijk blijven in de omgeving waar zij zich thuis en vertrouwd voelen.”

Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld profileert verweerder zich hier naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege (mede) als arts. Dit brengt mee dat de uitlatingen toetsbaar zijn aan de in artikel 47 eerste lid onder b van de Wet BIG neergelegde tuchtnorm. Aan die toetsing komt het Centraal Tuchtcollege evenwel niet toe nu klaagster er niet over klaagt dat de uitlatingen inhoudelijk onjuist zouden zijn.

4.4.      Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de oorspronkelijke klacht, zij het met een gedeeltelijke andere overweging dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gegeven, ongegrond is en dient te worden afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen voor zover klaagster in de klacht niet-ontvankelijk is verklaard en opnieuw rechtdoende de klacht afwijzen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover het dictum luidt dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht en

opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.M. Brilman en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. B.P.M. Schweitzer en

drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.