ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2379 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.257

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2379
Datum uitspraak: 30-10-2012
Datum publicatie: 30-10-2012
Zaaknummer(s): c2011.257
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aan verweerster, arts, is door de gemeente verzocht advies uit te brengen in het kader van een door klaagster ingediende aanvraag voor een passagiersparkeerkaart voor gehandicapten. Klaagster verwijt de arts dat zij bewust en opzettelijk tijd heeft gerekt bij de beoordeling van de aanvraag. Hierdoor heeft klaagster niet van de zomertijd kunnen genieten waardoor haar genezing is belemmerd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het beroep van klaagster wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.257 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.J. Boer.

1.         Verloop van de procedure

Namens A. - hierna klaagster - heeft haar broer, de heer E., op 12 juli 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 april 2011, onder nummer 2010-113, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 september 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Boer voornoemd, en namens klaagster E., eveneens voornoemd.

E. heeft ter zitting een brief voorgelezen en mr. Boer heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities. Beide documenten zijn aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

Klaagster heeft bij de gemeente B. een aanvraag ingediend voor een gehandicapten-parkeerkaart. De gemeente heeft GGD F. bij brief gedateerd 17 mei 2010 verzocht een advies uit te brengen. De arts is werkzaam bij de GGD en heeft klaagster uitgenodigd om op 17 juni 2010 voor een keuring te verschijnen. Voorafgaande aan de keuring heeft klaagsters broer telefonisch contact opgenomen met de GGD om te laten weten dat klaagster niet in staat was op het spreekuur te komen. Op het spreekuur verscheen klaagsters broer zonder klaagster. De arts heeft met de broer van klaagster besproken dat het niet mogelijk was de aanvraag te beoordelen zonder klaagster te hebben gezien en gewezen op de mogelijkheid om een huisbezoek bij de gemeente aan te vragen. Klaagsters broer verzocht de arts een oordeel te geven op basis van de reeds beschikbare informatie en zonodig aanvullende informatie op te vragen. Daartoe heeft klaagsters broer een formulier met medische informatie en een toestemmingsverklaring om medische gegevens op te vragen door klaagster ondertekend bij de arts ingeleverd. Na diverse telefonische contacten tussen klaagsters broer, de gemeente en de GGD is besloten een huisbezoek af te leggen. Het huisbezoek zou door een collega van de arts worden afgelegd. Op het aangekondigde tijdstip was klaagster niet thuis op het bij de GGD bekende adres.

3.         De klacht

Klaagster verwijt de arts kort samengevat dat zij bewust en opzettelijk tijd heeft gerekt bij de beoordeling van de aanvraag voor een gehandicapten parkeerkaart. Daardoor heeft zij niet van de zomertijd in Nederland kunnen genieten en daarmee is het genezingsproces belemmerd. Klaagster eist een schadevergoeding.

4.         Het standpunt van de arts

De arts stelt dat zij jegens klaagster de zorg heeft betracht die van haar in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden en haar geen verwijt kan worden gemaakt dat moet leiden tot een gegrondverklaring van de klacht.

5.         De beoordeling

Uit de stukken waarover het College beschikt, blijkt dat de gemeente B. de arts op 17 mei 2010 heeft gevraagd klaagster zo spoedig mogelijk voor het spreekuur op te roepen en conform afspraak binnen 15 dagen een advies uit te brengen. Hierop is een uitnodiging aan klaagster gevolgd om op 17 juni 2010 bij de arts te verschijnen. Het College vraagt zich af of een eerder tijdstip niet mogelijk is geweest maar acht het onderhavige tijdsverloop niet zodanig dat de arts daarop aangesproken zou moeten worden.

 Toen klaagster op 17 juni 2010 niet verscheen, kon de arts haar niet onderzoeken. Het College heeft er geen bezwaar tegen dat de arts toen heeft gemeend dat klaagster dan thuis bezocht moest worden. Dit moest vervolgens door de broer van klaagster met de GGD worden geregeld. Deze gang van zaken geeft geen aanleiding om de arts een verwijt te maken.

 De verdere gang van zaken kan de arts niet worden aangerekend omdat zij daarbij niet meer betrokken was.

 Klaagster heeft ook nog vergoeding van haar schade gevorderd. Hierop kan het College niet in gaan omdat het daarvoor niet bevoegd is. Desgewenst moet klaagster zich tot de burgerlijke rechter wenden.

 Een en ander leidt het College tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot bevestiging van de beslissing in eerste aanleg en derhalve tot verwerping van het beroep.

4.2       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr.mr. J.W. Bins en mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

                                   Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.