ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2342 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.338

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2342
Datum uitspraak: 18-09-2012
Datum publicatie: 28-09-2012
Zaaknummer(s): c2011.338
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater met betrekking tot een door de psychiater opgesteld Pro Justitia rapport. O.a. verwijt dat de rapportage onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat de psychiater onzorgvuldig is geweest door de rapportage per e-mail naar klager te zenden en dat de psychiater zich ten onrechte heeft voorgedaan als medewerker van het NIFP. Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Hoger beroep verworpen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt onder meer het volgende. Het is in het algemeen onwenselijk dat een rapport van een psychiatrisch onderzoek naar het e-mailadres van het werk van de onderzochte wordt gestuurd. Gelet op de omstandigheden van het geval en het feit dat de psychiater een anonieme versie van het rapport heeft verzonden, is het klachtonderdeel gegrond, maar wordt geen maatregel opgelegd. Het College merkt in het algemeen belang op dat van een psychiater verwacht mag worden dat hij bij aanvang van het onderzoek duidelijke afspraken maakt over de wijze waarop schriftelijk zal worden gecommuniceerd en van welke communicatiemiddelen gebruik kan worden gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat de psychiater zich heeft voorgedaan als medewerker van het NIFP. Bij het gebruik van een toestemmingsformulier is van belang dat de formulering daarvan zodanig is dat voor de toestemmingverlener ondubbelzinnig duidelijk is aan wie en waarvoor toestemming wordt gegeven.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.338 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, wonende te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager - heeft op 5 oktober 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. – hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 augustus 2011, onder nummer G2011/18, heeft dat College de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 21 juni 2012, waar klager is verschenen, alsmede de psychiater, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1 Op verzoek van de officier van justitie belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank E. diende klager psychiatrisch te worden onderzocht.

2.2 Verweerder is vrijgevestigd psychiater en heeft op verzoek van de officier van justitie een psychiatrisch onderzoek bij klager verricht en hieromtrent een Pro Justitia opgesteld. Verweerder trad hierbij op als vast beëdigd deskundige en heeft geen dienstverband bij het Ministerie van Justitie.

3. De Klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen die, zoals het College begrijpt, als volgt luiden:

3.1 De door verweerder opgestelde Pro Justitia rapportage (hierna: rapportage) is voor een belangrijk deel gebaseerd op onjuiste en onrechtmatig verkregen informatie uit het verleden van klager en is mede daardoor onzorgvuldig tot stand gekomen.

3.2 Doordat de feiten over de jeugd van klager niet kloppen, zijn ook de conclusies van verweerder in de rapportage onjuist.

3.3 De werkelijke gezinsproblemen blijven in de rapportage onderbelicht.

3.4 De rapportage en de daaruit volgende veroordeling hebben de gezinsproblematiek alleen maar versterkt.

3.5 De verschillende in de rapportage genoemde stoornissen liggen zo ver uit elkaar dat klager ernstig twijfelt over de accuraatheid van deze diagnostische conclusies. Deze twijfel wordt nog versterkt doordat de diagnose in de rapportage niet onderbouwd wordt met feiten in de vorm van symptomen, informatie uit betrouwbare bronnen, concrete gedragsobservaties en resultaten van objectieve testdiagnostiek.

3.6 Verweerder heeft nagelaten de uiteindelijke rapportage eerst met klager te bespreken.

3.7 Verweerder is onzorgvuldig geweest door persoonlijke en vertrouwelijke informatie per e-mail naar klager te verzenden.

3.8 Verweerder heeft zich ten onterechte voorgedaan als medewerker van het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (hierna: NIFP), die een onpartijdig en objectief deskundigenonderzoek zou doen.

4. Het verweer

4.1 In de onderzoeksopzet van de rapportage heeft verweerder weergegeven hoe hij te werk is gegaan. Verschillende bronnen, inclusief de gesprekken met klager werden gebruikt om tot een conclusie te komen. Verweerder heeft met schriftelijke toestemming van klager onder meer gesproken met diens behandeld psychiater die ook inzage gaf in het medisch dossier. Hierin trof verweerder de officiële brieven aan die de psychiatrische opnames van klager beschreven. Verweerder heeft ook met medewerkers van de reclassering gesproken. Het is verweerder niet bekend dat deze informatie onjuist zou zijn. Verweerder bestrijdt op grond van het voorgaande dat de rapportage onzorgvuldig tot stand is gekomen.

4.2 Verweerder heeft het overgrote deel van de door hem opgetekende levensgeschiedenis van klager uit de mond van klager vernomen. Waar verweerder informatie van de zus van klager heeft gebruikt, is dat in de rapportage aangegeven. Verweerder heeft zich zijns inziens voldoende voorzichtig uitgelaten over de diagnostische conclusies.

4.3 De gezinsproblematiek werd belicht door een medewerker van de reclassering. Zij heeft ook met de partner van klager gesproken. Verweerder heeft zeker wel aandacht besteed aan de gezinsproblematiek die zelfs centraal stond in het advies.

4.4 Klager kan zijn bewering dat de rapportage en de daaruit volgende veroordeling de gezinsproblematiek alleen maar hebben versterkt volgens verweerder niet onderbouwen. Klager werd verdacht van een strafbaar feit binnen de relatie die al lang onder druk stond volgens hemzelf en ook volgens anderen. Tijdens het onderzoek werd reeds een echtpaarbehandeling opgestart. Over het verloop daarvan werd gerapporteerd door een medewerker van de reclassering.

4.5 Verweerder heeft in de diagnostische overwegingen in de rapportage en later ook in de forensisch psychiatrische beschouwing duidelijk gemaakt dat er nog diagnostische onduidelijkheden waren. Verweerder heeft onder andere aanbevolen ook een psychologisch onderzoek te doen bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie waar klager op dat moment onder behandeling was. Verweerder is van mening dat hij juist onafhankelijkheid heeft getoond door eigen observaties en de diverse bronnen met elkaar te combineren. Op basis daarvan kon verweerder hoogstens tot voorzichtige en voorlopige conclusies komen.

4.6 Verweerder heeft juist telefonisch een gesprek met klager voorgesteld op

25 september 2009 om de rapportage met klager te bespreken, maar dit voorstel is door klager per e-mail afgewezen.

4.7 Sinds 1 april 2011 is binnen het NIFP

 landelijk ingevoerd dat rapportages binnen een eigen afgeschermd systeem verstuurd kunnen worden. Met de kennis van nu zou verweerder de vertrouwelijke informatie niet meer per e-mail versturen. Klager heeft zelf zijn levensverhaal echter ook per e-mail naar verweerder verstuurd. Overigens werd de rapportage over klager door verweerder geanonimiseerd naar klager verzonden.

4.8 Bij de uitleg van de procedure heeft verweerder aangegeven dat hij als onafhankelijk psychiater in opdracht werkte van de officier van justitie en dat bemiddeling had plaatsgevonden via het NIFP. Verweerder heeft op basis van alle informatie geprobeerd om tot een onpartijdig en voor zover mogelijk objectief deskundigenonderzoek te komen.

5. Beoordeling van de klacht

            Naar aanleiding van de stukken overweegt het College als volgt:

5.1 Het College stelt ten aanzien van de klachtonderdelen onder 3.1 tot en met 3.5 voorop dat een rapportage als de onderhavige volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie in het algemeen dient te voldoen aan in redelijkheid uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid daaraan te stellen eisen, die inhouden:

  - dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteen gezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

  - dat de gronden aantoonbaar voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

            - dat die gronden de daaruit getrokken conclusies kunnen rechtvaardigen;

            - dat de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het College stelt vast dat de gronden waarop de conclusies leunen in de onderhavige rapportage uiteengezet zijn evenals de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop zij stoelen en dat zij de daaruit getrokken conclusies kunnen rechtvaardigen. Het rapport voldoet daarmee aan de gestelde eisen. Het College ziet daarnaast onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder voor het opstellen van de rapportage gebruik heeft gemaakt van onjuiste en onrechtmatig verkregen informatie. Hetgeen klager op dit punt heeft aangevoerd is onvoldoende. Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen onder 3.1 tot en met 3.5. kennelijk ongegrond zijn.

5.2 Verweerder heeft door middel van de in de dupliek opgenomen e-mails voldoende aannemelijk gemaakt dat hij heeft getracht een afspraak met klager te maken ten behoeve van het bespreken van de rapportage, maar dat deze afspraak geen doorgang heeft gevonden, omdat klager dit meer nodig vond. Het klachtonderdeel onder 3.6 is derhalve kennelijk ongegrond.

5.3 Het College is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rapportage geanonimiseerd per e-mail naar klager te verzenden. Het klachtonderdeel onder 3.7 is dan ook kennelijk ongegrond. Verweerder heeft overigens voldoende aannemelijk gemaakt dat hij gezien de huidige afspraak binnen het NIFP geen vertrouwelijke informatie meer per e-mail verstuurt.

5.4 Het is naar het oordeel van het College niet komen vast te staan dat verweerder zich tegenover klager heeft voorgedaan als een medewerker van het NIFP. Daarnaast is het enkele gegeven dat verweerder het onderzoek heeft verricht en de rapportage heeft opgesteld in opdracht van de officier van justitie onvoldoende grond om aan te nemen dat verweerder geen onpartijdig en objectief onderzoek gedaan zou hebben. Het klachtonderdeel onder 3.8 is daarom eveneens kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. Vaststaande feiten” van de bestreden beslissing.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klachten herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het rapport van de psychiater voldoet aan de daaraan naar vaste jurisprudentie te stellen eisen.

4.4 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de psychiater zijn rapport heeft gebaseerd op onjuiste en onrechtmatig verkregen informatie heeft klager in hoger beroep aangevoerd dat in het door de psychiater geraadpleegde dossier van de F. geen informatie van de zus van klager te vinden is en dat geen informatie van het G.- ziekenhuis in H. naar de F. is gezonden. Klager heeft echter niet toegelicht of onderbouwd waaruit een en ander blijkt. Daarmee heeft klager de stelling van de psychiater dat hij de bedoelde informatie heeft aangetroffen in het dossier van de F. onvoldoende weersproken. Voorts is, gelet op hetgeen is aangevoerd in de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, niet aannemelijk geworden dat de psychiater geen toestemming had voor het raadplegen van dit dossier.

4.5 Ten aanzien van de klacht dat de psychiater ten onrechte het definitieve rapport niet met klager heeft besproken voert klager in zijn beroepschrift weliswaar aan dat hij in zijn e‑mailbericht van 24 september 2009 heeft aangegeven dat hij gebruik wilde maken van het aanbod van de psychiater om het rapport de volgende dag te bespreken, maar uit het vervolg van de e-mailcorrespondentie (het e-mailbericht van de psychiater van

24 september 2009 en dat van klager van 28 september 2009) blijkt dat er uiteindelijk geen bespreking van het rapport heeft plaatsgevonden omdat klager daar in overleg met de psychiater van heeft afgezien.

4.6 Ten aanzien van het per e-mail versturen van het rapport naar het werkadres van klager stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat het in het algemeen onwenselijk is dat een rapport van een psychiatrisch onderzoek naar het e-mailadres van het werk van de onderzochte wordt gestuurd. Klager heeft evenwel kennelijk zelf het desbetreffende e-mailadres aan de psychiater gegeven. Daaruit heeft de psychiater kunnen en mogen afleiden dat hij via dit adres met klager kon en mocht communiceren en klager het rapport via dit mailadres mocht doen toekomen. Voorts heeft klager - in elk geval na ontvangst van het rapport - ook zelf vanaf zijn werkadres e‑mailberichten naar de psychiater gestuurd, waaronder de uitgebreide reactie op het rapport, zonder daarbij kenbaar te maken dat hij niet via dit mailadres met de psychiater van gedachten wilde wisselen. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat de psychiater een anonieme versie van het rapport heeft verzonden, acht het College dit klachtonderdeel weliswaar gegrond, maar ziet het geen aanleiding voor een tuchtrechtelijke maatregel.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege merkt in dit verband buiten de aan de orde zijnde klacht, maar in het algemeen belang op dat van een psychiater verwacht mag worden dat hij bij aanvang van het onderzoek, met de te onderzoeken persoon duidelijke afspraken maakt over de wijze waarop hij en de te onderzoeken persoon schriftelijk zullen communiceren en van welke communicatiemiddelen - waaronder ook welke e-mailadressen – er gebruik gemaakt kan worden.

4.8 Ten aanzien van het klachtonderdeel inhoudende dat verweerder zich ten onrechte heeft voorgedaan als medewerker van het NIFP heeft de psychiater aangegeven dat klager terecht aanvoert dat de formulering in het toestemmingsformulier niet correct is, omdat daar staat vermeld dat toestemming wordt gegeven aan de rapporterend psycholoog “van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie”. De psychiater heeft daarnaast evenwel onweersproken gesteld dat hij klager mondeling heeft uitgelegd dat het om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek ging dat werd uitgebracht in opdracht van de Officier van Justitie en dat hij geen dienst­verband heeft met Justitie, dan wel met het NIFP. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de psychiater zich voorgedaan heeft als een medewerker van het NIFP.

4.9 Het gebruik van het NIFP-formulier heeft kennelijk tot onduidelijkheid geleid.

 Het Centraal Tucht­college acht het van belang dat indien door middel van formulieren toestemming wordt verzocht om onderzoek te mogen uitvoeren/inzage in dossiers te mogen hebben de formulering van deze formulieren zodanig is dat voor de toestemmingverlener ondubbelzinnig duidelijk is aan wie en waarvoor toestemming wordt gegeven.

4.10 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.11 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende het versturen van het rapport naar het e-mailadres van klager op diens werk en opnieuw rechtdoend:

verklaart dit klachtonderdeel gegrond;       

laat het opleggen van een maatregel achterwege;

bevestigt de beslissing voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact,  met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2012.

                                               Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.