ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2319 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.426

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2319
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): c2011.426
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psycholoog. Klaagster verwijt de psycholoog dat hij ten aanzien van de moeder van een minderjarig een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht door ondermeer het onderzoek zonder toestemming van de opdrachtgeefster uit te breiden, geen dossier te raadplegen en nog de (problematiek van) de kinderen, noch hun vader in zijn onderzoek te betrekken. Het Centraal Tuchtcollege acht klaagster klachtgerechtigd op grond van artikel 65 lid 1 sub a en b Wet BIG en derhalve ontvankelijk in haar klacht. De klacht is gegrond. Het Centraal Tuchtcollege legt de maatregel van schorsing op voor de duur van een jaar, geheel voorwaardelijk.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.426 van:

A., gevestigd te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. W.H. van Wijk, advocaat te Utrecht .

tegen

C., gezondheidszorgpsycholoog, wonende te D.,

verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster of A. - heeft bij brief, ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage en vervolgens doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam, alwaar binnengekomen op  25 maart 2011, tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 september 2011, onder nummer 11/120GZP heeft het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam klaagster niet ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 juni 2012, waar is verschenen klaagster. De psycholoog is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. Mr. W.H. van Wijk heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is gezondheidszorgpsycholoog. Hij heeft een eigen praktijk, genaamd de "E", gevestigd te F..

2.2  Het A. is als gezinsvoogdij instelling aangesteld om de ondertoezichtstelling uit te voeren van de minderjarige G., geboren 2 augustus 2006 en H., geboren 4 juli 2005. Beide kinderen staan onder toezicht van klaagster en zijn uit huis geplaatst. 

2.3 Namens A. heeft de voor deze kinderen benoemde gezinsvoogd op 22 juli 2009 –via de mail- verweerder gevraagd een psychologisch onderzoek te verrichten bij de moeder van G.. In dit mailbericht staat onder andere vermeld: "(…) Een van de afspraken die wij met mevrouw (…) hebben gemaakt is dat wij meer zicht willen op eventuele problematiek van deze moeder. Moeder heeft een psychiatrisch verleden alleen is er nooit een diagnose gesteld. Ook vinden wij het van belang meer zicht te krijgen op moeders opvoedingsvaardigheden en haar IQ gegevens. (…) Ook wil ik aangeven dat het A. geen kosten betaald voor de onderzoeken. Zoals wij van u begrepen zijn er voor ons geen kosten verbonden als moeder een verijwbrief heeft van de huisarts. Moeder  zal dit opvragen."  

2.4 Op 28 augustus 2009 heeft verweerder voornoemd onderzoek bij de moeder verricht. Een kopie van het daarvan door verweerder opgemaakte rapport is bij de stukken gevoegd.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ten aanzien van de moeder een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht door ondermeer het onderzoek zonder toestemming van de gezinsvoogd uit te breiden en geen dossier te raadplegen.

Klaagster heeft primair aangevoerd haar ontvankelijk te verklaren in haar klacht op de grond dat A. als opdrachtgever van verweerder dient te worden beschouwd. Daarmee is volgens haar A. te kwalificeren als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid sub b op de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft in zijn antwoord primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht.

5. De overwegingen van het college

5.1 Ter beoordeling staat of klaagster als klachtgerechtigd, dat wil zeggen als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), kan worden aangemerkt.

In artikel 65 lid 1 sub b staat omschreven dat klachtgerechtigd is "degene die aan degene over wie wordt geklaagd, een opdracht heeft verstrekt". Volgens de  Memorie van toelichting (Kamerstukken II 1985/86, 19522 nr. 3) gaat het bij de onder b. bedoelde groep om een nieuwe categorie klachtgerechtigden die met degene over wie wordt geklaagd een werkrelatie hebben. Deze relatie kan inhouden dat degene over wie geklaagd wordt bij het verrichten van zijn werkzaamheden verplicht is zich te gedragen overeenkomstig de aanwijzingen ("opdracht") van een ander. Weliswaar heeft de gezinsvoogd namens A. verweerder opdracht gegeven tot het uitbrengen van een rapport maar  van een werkrelatie is in het onderhavige geval geen sprake. Dat betekent dat klaagster aan het onder b. bepaalde geen rechten kan ontlenen.

Uit het voorgaande volgt dat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu klaagster evenmin als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a kan worden aangemerkt. Immers het rapport van verweerder betreft de gezondheidstoestand van de moeder. Van een direct belang dat geplaatst kan worden in het  kader van de individuele gezondheidszorg is geen sprake. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt het college derhalve niet toe.“

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en in haar beroepschrift heeft A. geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, ontvankelijkverklaring van A. in haar klacht en gegrondverklaring daarvan.

4.2              Vooreerst ligt ter beoordeling voor of A. klachtgerechtigd is. A. heeft (ook) in hoger beroep met verwijzing naar artikel 65, lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) gesteld, dat aan haar dat recht toekomt. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat zij in het onderhavige geval dient te worden aangemerkt als degene die aan de psycholoog een opdracht heeft verstrekt (artikel 65, lid 1 sub b Wet BIG) en subsidiair, dat zij als rechtstreeks belanghebbende heeft te gelden (artikel 65, lid 1 sub a Wet BIG).

4.3       Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van A. in de onderhavige procedure neemt het Centraal Tuchtcollege het volgende in aanmerking. A. was als gezinsvoogdij-instelling belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen, G. en H.. Een ondertoezichtstelling wordt ingevolge artikel 1:254 BW uitgesproken als sprake is van een ernstige bedreiging van het kind in zijn ontwikkeling. Door de ondertoezichtstelling wordt het ouderlijk gezag beperkt. Er wordt een gezinsvoogd benoemd, die toezicht houdt op de verzorging en opvoeding van het kind binnen het gezin. De gezinsvoogd vertegenwoordigt daarmee mede het belang van het kind. De aan A. verbonden gezinsvoogd heeft op 22 juli 2009 aan de psycholoog verzocht om een psychologisch onderzoek te verrichten bij de moeder van G.. De psycholoog heeft daarop een onderzoek verricht en een rapport uitgebracht.

4.4       Anders dan het Regionaal College, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat A. is aan te merken als klachtgerechtigd op grond van artikel 65, lid 1 sub b van de Wet BIG. In deze bepaling wordt als klachtgerechtigd aangemerkt "degene die aan degene over wie wordt geklaagd een opdracht heeft verstrekt" Noch uit de formulering van deze bepaling noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1985/86, 19522, nr. 3) blijkt  dat aan de vereiste opdrachtrelatie nadere voorwaarden zijn verbonden.  Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever voor ogen heeft gestaan de groep van klachtgerechtigden te willen uitbreiden en dat met degene over wie wordt geklaagd een werkrelatie bestaat, hetgeen niet noodzakelijkerwijs een hiërarchisch werkverband behoeft te zijn. Nu sprake is van een opdracht van A. aan de psycholoog in welk verband deze zijn werkzaamheden heeft verricht is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldaan aan het gestelde in artikel 65, lid 1 sub b van de Wet BIG.  Het enkele feit dat de moeder van G. aan de psycholoog een verwijsbrief van haar huisarts heeft overgelegd ten behoeve van de financiering van dat onderzoek brengt niet mee dat A. niet meer als opdrachtgever in de zin van artikel 65, lid 1 aanhef en onder b, van de Wet BIG heeft te gelden.

4.5       In aanvulling op het vorenstaande overweegt het Centraal Tuchtcollege ten overvloede dat A. tevens heeft te gelden als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65, lid 1 sub a, van de Wet BIG. Om als rechtstreeks belanghebbende in de betekenis van die bepaling te worden aangemerkt dient er sprake te zijn van een rechtstreeks bij het onderzoek -zoals in het onderhavige geval door de psycholoog is verricht- betrokken belang. Het belang van A. is rechtstreeks betrokken omdat zij als gezinsvoogdijinstelling mede het belang van G. vertegenwoordigt en de opdracht aan de psycholoog tot onderzoek mede is ingegeven met het oog op dit belang.

4.6       Nu A. als klachtgerechtigd dient te worden aangemerkt, is zij ontvankelijk in haar klacht. Gezien de inhoud van de klacht, zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onder 3., ziet het Centraal Tuchtcollege termen aanwezig om de zaak niet terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege maar de zaak op grond van artikel 73, lid 5, van de Wet BIG zelf af te doen.

4.7       A. heeft haar klacht dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat dit onderzoek de vergaande conclusie over thuisplaatsing van beide kinderen niet kan dragen als volgt toegelicht. De opdracht aan de psycholoog hield in dat hij onderzoek zou doen naar de cognitieve vaardigheden en de opvoedingscapaciteiten van de moeder. Uit zijn rapport blijkt dat hij tevens het "gezinsgebeuren" heeft onderzocht, hetgeen niet tot zijn opdracht behoorde. Hij heeft A. niet om toestemming gevraagd voor uitbreiding van zijn onderzoek. Mede als gevolg daarvan beschikte de psycholoog niet over de voor een dergelijk onderzoek relevante dossierstukken. Ook met betrekking tot het onderzoek naar de opvoedingscapaciteieten van de moeder heeft de psycholoog geen dossier geraadpleegd, dit terwijl hij blijkens zijn rapport op de hoogte was van  een zitting bij de kinderrechter. Voorts heeft de psycholoog (de problematiek van) de kinderen op geen enkele manier betrokken in zijn onderzoek. Uit het rapport blijkt niet dat er een interactie-observatie tussen moeder en G. heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft hij de vader op enigerlei wijze betrokken bij het onderzoek terwijl de vader als opvoeder deel uitmaakt van het gezin. Desondanks heeft hij in zijn rapport zonder enig voorbehoud geconcludeerd dat de beide kinderen thuis geplaatst konden worden. Over dat ongevraagde advies is de gezinsvoogd tevoren niet geïnformeerd. Evenmin is deze in de gelegenheid gesteld om op het concept-rapport te reageren. Tot slot klaagt A. erover dat het rapport niet door de psycholoog is ondertekend, dat onduidelijk is wie het onderzoek heeft verricht, dat het ten onrechte is geprint op postpapier van I. en dat het onderzoek, anders dan op de website van I. is vermeld, niet collegiaal is getoetst.

4.8       Naar vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie moet een rapportage als door de psycholoog uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

- in het rapport wordt op inzichtelijke wijze en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

- de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

- de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

- de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel door rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Ten volle wordt getoetst of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het rapport vindt slechts een marginale toets plaats.

4.9       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het rapport van de psycholoog voornoemde toets der kritiek niet kan doorstaan. Vaststaat dat de psycholoog in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van G. verzocht is onderzoek te verrichten bij de moeder, ter bepaling van haar cognitieve vaardigheden en om meer zicht te krijgen of bij haar sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek. De psycholoog heeft echter zonder instemming van A. en zonder A. daarover te informeren het onderzoek uitgebreid tot "het gezinsgebeuren" en ook het zusje van G., H. in zijn onderzoek betrokken, door ongevraagd te adviseren beide kinderen bij de moeder terug te plaatsen. Uit het rapport blijkt niet dat de psycholoog het dossier heeft geraadpleegd, de problematiek van deze kinderen heeft onderzocht, de vader die deel uitmaakt van het gezin bij het onderzoek heeft betrokken en dat er een interactie-observatie tussen moeder en G. heeft plaatsgevonden.  De psycholoog heeft blijkens het rapport zijn ongevraagde advies beide kinderen thuis te plaatsen gebaseerd op eenzijdige informatie: de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek van moeder, de door moeder ingevulde vragenlijst opvoedingsstijlen en een vraaggesprek met moeder. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psycholoog, die wist dat een zitting bij de kinderrechter binnen afzienbare termijn zou plaatsvinden, aldus in hoge mate onzorgvuldig heeft gehandeld, door een vergaande conclusie te trekken die in redelijkheid niet gedragen kan worden door het daaraan voorafgaande summiere en eenzijdige onderzoek. Ook de overige klachtonderdelen zijn gegrond nu de psycholoog geen onduidelijkheid had mogen laten bestaan over wie, de wijze waarop en van waaruit hij zijn werkzaamheden verrichtte en op welke wijze in collegiale toetsing was voorzien. Geconcludeerd moet worden dat de klacht van A. geheel gegrond is. De psycholoog heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47, lid 1 onder b Wet BIG jegens A., G. en H. had behoren te betrachten, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege rekent het de psycholoog zwaar aan dat hij de belangen van de minderjarige kinderen daarbij uit het oog heeft verloren. Het is het Centraal Tuchtcollege ambtshalve bekend dat aan de psycholoog in een andere zaak de maatregel van berisping is opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht termen aanwezig om de psycholoog, gelet op de ernst van de hem verweten gedraging, thans een zwaardere maatregel op te leggen, teneinde herhaling te voorkomen. Het Centraal Tuchtcollege zal de psycholoog daarom de maatregel van schorsing voor de duur zes maanden opleggen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daarbij de voorwaarden opleggen zoals in de beslissing zijn omschreven.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                   vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;

verklaart de klacht gegrond;

legt de psycholoog de maatregel op van schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden;

bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het Centraal Tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat hij, de psycholoog, binnen de proeftijd die hierbij wordt bepaald op twee jaar, de volgende voorwaarden niet is nagekomen:

a. dat hij zich niet zal schuldig maken aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen;

b. dat hij zich binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak onder supervisie laat stellen van een door de beroepsgroep erkende supervisor;

c. dat deze supervisie ten minste zal zijn gericht op bespreking van hetgeen tot deze tuchtzaak aanleiding heeft gegeven;

d. dat hij het Centraal Tuchtcollege binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak zal informeren over de keuze van de supervisor en voorts over de aard, globale inhoud en frequentie van het contact;

bepaalt dat indien na drie maanden na de datum van deze uitspraak aan het Centraal Tuchtcollege niet is gebleken dat de psycholoog de voorwaarden onder b., c. en d. volledig en tijdig heeft nageleefd, het Centraal Tuchtcollege alsnog de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde maatregel kan gelasten;

bepaalt dat deze  op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, De Psycholoog en NVO-bulletin, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter;

mr. R. Veldhuisen en en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden juristen,

drs. G.A.M. Mensing en dr. G.M. van der Aalsvoort, leden beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2012.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.