ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2311 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.311

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2311
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): c2011.311
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog. Klaagster heeft bovendien klachten ingediend tegen een cardioloog en een chirurg, werkzaam in dezelfde instelling als de aangeklaagde arts. Zij verwijt de artsen dat zij onvoldoende informatie heeft gekregen over het aan haar verstrekte contrastmiddel ter voorbereiding op een CT-scan, als gevolg waarvan zij schade zegt te hebben geleden. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het hoger beroep van klaagster wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.311 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., radioloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A.- hierna klaagster - heeft op 4 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 mei 2011, onder nummer 2010-034a heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011.312 en C2011.313 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 juni 2012, waar zijn verschenen klaagster en de arts. De arts heeft als getuige doen horen mevrouw E., huidig administratief medewerkster balie radiologie van het F. in D., voorheen teamleider, woonachtig in G..

De arts heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

Op 2 augustus 2006 heeft de arts in het F. te D. bij klaagster een CT-scan van het abdomen verricht op aanvraag van de chirurg aldaar. Als standaard voorbereidings-procedure heeft klaagster oraal het contrastmiddel Telebrix Gastro ingenomen. Klaagster die onwel geworden is op de afdeling radiologie ( o.a. hoofdpijn, slecht zicht linker oog, nekpijn en spierslapte) duidt dit als een allergische reactie op het contrastmiddel. Naar aanleiding van het onwel bevinden van klaagster werd door de arts de behandelend cardioloog van klaagster in consult geroepen. De cardioloog, die geen allergische reactie kon vaststellen heeft de klachten geduid als een vasovagale reactie.

Na de CT-scan bezocht klaagster de cardioloog nog voor een gepland poliklinisch consult. 

            3.         De klacht

Zakelijk weergegeven verwijt klaagster de arts dat zij onvoldoende informatie heeft gekregen over het contrastmiddel Telebrix Gastro, er onvoldoende aandacht is geweest voor haar allergie voor jodiumhoudend contrast en de arts onzorgvuldig heeft gehandeld naar aanleiding van haar onwel bevinden. Als gevolg hiervan heeft klaagster hoge bloeddruk opgelopen met als gevolg scheuren van bloedvaatjes in retina en hersenen.

            4.         Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal op de verweren van de arts hieronder worden ingegaan.

            5.         De beoordeling

Vast staat dat klaagster de dag voor de CT-scan oraal het contrastmiddel Telebrix Gastro heeft ingenomen. Dit contrastmiddel wordt standaard tezamen met de flyer “CT-scan van de buik” met uitleg en beschrijving van het onderzoek en de te gebruiken contrastmiddelen aan patiënten overhandigd bij het plannen van de afspraak voor de CT-scan. Het College heeft geen enkele aanwijzing dat in casu van deze voorbereidingsprocedure is afgeweken. Derhalve is niet komen vast te staan dat klaagster onvoldoende informatie heeft gekregen zodat de arts hierin ook geen verwijt treft.

In tegenstelling tot hetgeen klaagster beweert is er voor en tijdens de CT-scan geen intraveneus jodiumhoudend contrastmiddel gebruikt, hetgeen duidelijk waarneembaar is op de bij verweer ingediende Cd-rom met de beelden van de CT-scan. Met name is hier geen vaatvulling met contrast waarneembaar.

Naar het oordeel van het College heeft de arts, nadat klaagster op een gerichte vraag van de arts naar mogelijke allergieën voor aanvang van de CT-scan naar voren bracht dat zij in het verleden allergisch had gereageerd op gadolinium bij een MRI onderzoek en zij haar onwel bevinden weet aan een mogelijke allergische reactie op het contrastmiddel, een juist beleid gevoerd. De arts heeft direct afgezien van het toedienen van intraveneus contrast en de behandelend cardioloog van klaagster in consult geroepen. De arts en zijn collega kwamen tot de conclusie dat zich geen tekenen van allergie voordeden. Er was met name geen sprake van urticaria, geen dyspnoe, geen shockverschijnselen, een goede pols en een normale bloeddruk. Voorts werd door de arts de leverancier van het orale contrastmiddel benaderd die telefonisch verklaarde dat dergelijke allergische bijwerkingen van dit reeds lang gebruikte middel de firma niet bekend waren en allergische reacties in het algemeen binnen een uur na eerste toediening hadden moeten optreden, hetgeen in casu niet aan de orde was.

            Deze handelwijze van de arts rechtvaardigt naar het oordeel van het College niet het verwijt van klaagster dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld naar aanleiding van haar onwel bevinden. 

            Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat op geen enkele wijze is komen vast te staan dat de klachten van klaagster verband houden met de op

2 augustus 2006 door de arts verrichte CT-scan en de klacht in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en prof.dr. J.B.L. Hoekstra, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2012.

Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.