ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2307 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.177

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2307
Datum uitspraak: 30-08-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): c2011.177
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn positie en rol in relatie tot de werkgever slecht heeft gecommuniceerd, waardoor klager het vertrouwen in hem heeft verloren. Ook verwijt klager de bedrijfsarts dat zijn diagnose kennelijk onzorgvuldig en onjuist was en zijn advies niet conform de STECR-richtlijnen, zijn wijze van bejegening van klager bedreigend en intimiderend was en hij klager heeft ontvangen in een niet voor het doel van een spreekuur ingerichte ruimte ten kantore van de werkgever. Voorts verwijt klager de bedrijfsarts dat hij voorbij is gegaan aan alle verzoeken van klager, en de belangen van klager als werknemer en patiënt onvoldoende objectief heeft behartigd.  RTG Den Haag: Door het rapport met advies strekkende tot arbeidsgeschiktverklaring van klager uit te brengen heeft de arts aanzienlijk verwijtbaar gehandeld. Medisch dossier  bovendien niet op orde. Waarschuwing. Het CTG onderschrijft het in beroep bestreden oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts aanzienlijk verwijtbaar heeft gehandeld door op basis van onvoldoende en onvolledig onderzoek op 30 december 2009 een rapport met advies uit te brengen strekkende tot arbeidsgeschiktverklaring van klager. Het CTG verwerpt het beroep van de arts en bevestigt de opgelegde maatregel. Het CTG deelt niet hetgeen het RTG ten overvloede heeft overwogen omtrent de wijze van dossiervoering door de arts.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.177 van:

A., bedrijfsarts, wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, raadsman mr. A.C. de Die, advocate te Amsterdam

tegen

C., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde D..

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 3 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te         

‘s-Gravenhage tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 maart 2011, onder nummer 2010-037 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. A.C. de Die, en klager, bijgestaan door D..

Mr. De Die  heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1              Klager had op 28 december 2009 een gesprek met zijn werkgever, waarin deze klager confronteerde met zijn disfunctioneren en hem een voorstel deed tot aanpassing van diens werk naar een ondersteunende functie.

2.2              Op 30 december 2009 heeft klager zich ziekgemeld bij zijn werkgever, die de ziekmelding niet accepteerde. De werkgever heeft de arts, die als zelfstandig bedrijfsarts werkzaam is, vervolgens benaderd met het verzoek om contact te zoeken met klager. Diezelfde dag zocht de arts telefonisch contact met klager en adviseerde hij deze om na een zekere time-out weer met de werkgever te gaan praten. Nadat de arts – op verzoek van klager - had getracht klagers huisarts te bereiken, maar tevergeefs, heeft hij overleg gehad met diens vervanger, die – na raadpleging van het medisch dossier van klager – aangaf geen belemmering te zien in voortzetten van de gesprekken tussen werkgever en klager. De arts heeft klager vervolgens opnieuw gebeld en – onder verwijzing naar het overleg met de vervangende huisarts – geadviseerd om op 4 januari 2010 met de werkgever te overleggen hoe de gesprekken en time-out – in de regel maximaal 14 dagen - vorm zouden krijgen.  Hierop werd klager boos en heeft hij de verbinding verbroken. Klager heeft hierna de telefoon niet meer opgenomen.

Op basis van deze telefonische contacten heeft de arts diezelfde dag een diagnose gesteld en de werkgever het volgende schriftelijke advies gegeven:

‘In overleg met werkgever en cliënt eigen werk voortzetten….Voortzetten van eigen werk en conform voorstel van de werkgever momenteel een time-out conform advies STECR bij arbeidsconflicten….Bedrijfsarts ziet geen ziekte of gebrek welke aanleiding geeft tot arbeidsongeschiktheid en adviseert werkgever en werknemer met elkaar in overleg te treden omtrent de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.’

2.3              Eveneens op 30 december 2009 heeft de werkgever aan klager laten weten de ziekmelding niet te accepteren en deze te beschouwen als werkweigering.

2.4              Op 4 januari 2010 heeft werkgever klager uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. Klager is hier niet verschenen en heeft de huisarts met de werkgever laten bellen.

2.5              Op 5 januari 2010 heeft de arts, weer op verzoek van werkgever, opnieuw contact opgenomen met klagers huisarts, aan deze uitleg gegeven over het STECR-protocol en aangegeven dat werkgever klager op 8 januari 2010 weer zou uitnodigen voor een gesprek.

2.6              Klager is hierop uitgenodigd om op 8 januari 2010 langs te komen op het kantoor van werkgever. Klager is niet gekomen. Klagers rechtsbijstandverlener heeft aan de arts meegedeeld dat klager daartoe geestelijk en fysiek niet in staat was. De arts heeft vervolgens – bij brief van 8 januari 2010 - zijn eerdere advies van 30 december 2009 gehandhaafd.

2.7              Op 13 januari 2010 vond een eerste spreekuurcontact plaats tussen klager en de arts, op het hoofdkantoor van klagers werkgever. De arts heeft toen de lichamelijke klachten en spanningsklachten met klager besproken en lichamelijk onderzoek verricht, onder meer van bloeddruk, longen, buik en evenwicht. Er bleek sprake van een irritatie van het oogslijmvlies, waarvoor klager zalf van de oogarts gebruikte. De spanningsklachten kwamen aan de orde: volgens klager was sprake van moe gevoel, verstoorde concentratie en slaappatroon. Verder gaf klager aan dat hij regelmatig moest overwerken, dat er al langere tijd onenigheid was over het functioneren en dat dit onderwerp van gesprek was op 28 december 2009, waarbij klager aangepast werk in de vorm van ondersteunend werk was aangeboden.

2.8              Het schriftelijk advies van de arts van 13 januari 2010 luidde overeenkomstig het advies van 30 december 2010 in dier voege dat de time-out, waarbinnen klager met zijn werkgever om de tafel diende te gaan zitten, met 1 week werd verlengd.

2.9              Volgens een bij het UWV aangevraagd deskundigenoordeel van 25 februari 2010 werd klager op 30 december 2009 ‘niet in staat geacht tot het verrichten van (de eigen) werkzaamheden; de belasting in de functie overschrijdt de belastbaarheid van werknemer en daardoor is hij niet in staat tot het verrichten van de eigen werkzaamheden’.

2.10          Bij brief van 9 maart 2010 heeft werkgever klager meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang op staande voet is ontslagen wegens het weigeren werkzaamheden voor zijn werkgever te verrichten.

2.11          Bij vonnis van 15 april 2010 is de werkgever veroordeeld om klager loon door te betalen.

3. De klacht

3.1       Klager verwijt de arts dat hij

- zijn positie en rol, in relatie tot klagers werkgever, slecht heeft gecommuniceerd waardoor klagers vertrouwen in de arts nihil was geworden;

- een kennelijk onzorgvuldige en onjuiste diagnose heeft gesteld. De arts heeft klager immers, ondanks dat hij signalen gaf dat hij door de hele gang van zaken ernstig was aangeslagen, steeds opgeroepen op een onmogelijk korte termijn, zowel op 30 december 2009 als op 4 januari 2010, toen klager door een aangetekend schrijven werd opgeroepen voor een gesprek diezelfde dag. Het contact met de vervangend huisarts op 30 december 2009 heeft plaatsgehad op basis van een onvolledig dossier, nu klager eerst op 4 januari 2010 diens spreekuur heeft kunnen bezoeken.

- zijn advies niet conform de richtlijnen van STECR heeft gegeven: deze bepalen onder meer dat een diagnose en advies niet na een telefonisch consult behoren te worden gegeven;

- onjuist advies gaf dat aanleiding was tot een arbeidsconflict met klagers werkgever;

- klager bedreigend en intimiderend heeft bejegend: de werkgever en de bedrijfsarts hebben vanaf de dag van ziekmelding gedreigd met looninhouding en tot vier keer toe een ontslag op staande voet aangezegd;

- klager op de locatie van het kantoor van de werkgever heeft ontvangen in een niet voor het doel van een spreekuur ingerichte ruimte;

- alle redelijke verzoeken van klager, waaronder een verzoek om een andere bedrijfsarts en een andere locatie voor het spreekuurcontact, terzijde heeft gelegd en zijn belangen als werknemer en patiënt onvoldoende objectief heeft behartigd.

4. Het standpunt van de arts

4.1       De arts geeft aan dat hij in het telefoongesprek met klager op 30 december 2009 merkte dat deze begreep waar het over ging. In de anamnese zijn de spanningsklachten van klager besproken. Deze gaf aan helemaal op te zijn, hoofdpijn te hebben, hartkloppingen te hebben en boos te zijn over het functioneringsgesprek van 28 december 2009.

De arts heeft de werkgever hierop geïnformeerd en geadviseerd dat deze klager zou uitnodigen voor een vervolggesprek om de impasse bespreekbaar te maken. Volgens de arts zijn verschillende gesprekken aan klager aangeboden, maar is klager daar niet op ingegaan om reden dat hij geestelijk en lichamelijk niet in staat was daartoe. Volgens de arts waren er – ook volgens de huisarts van klager – geen contra-indicaties voor een dergelijk gesprek.

De arts geeft aan dat hij zich steeds heeft voorgesteld als bedrijfsarts, ingeschakeld door klagers werkgever in verband met de ziekmelding van klager. De arts vindt niet dat hij het vertrouwen van klager heeft beschaamd en geeft aan dat hij aan klagers verzoeken heeft voldaan om te overleggen met hem en diens vertrouwenspersonen. Ook heeft hij klager met zijn belangenvertegenwoordiger het spreekuur laten bezoeken.

Het advies van een time-out was – gegeven de omstandigheden – conform de richtlijn van STECR.

5. De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het voor de bedrijfsarts al tijdens de op

30 december 2009 met klager gevoerde telefoongesprekken duidelijk moet zijn geweest dat zijn rapport – in het licht van het op 28 december 2009 gevoerde gesprek - voor klager vergaande gevolgen zou kunnen hebben in de rechtspositionele sfeer. Derhalve was de bedrijfsarts gehouden om uiterste zorgvuldigheid te betrachten bij het voor het rapport nodige onderzoek met betrekking tot klager. In het licht daarvan is het College van oordeel dat het onderzoek van de bedrijfsarts op 30 december 2010 onvoldoende en onvolledig is geweest. Immers, de arts heeft klager voorafgaand aan het rapport van 30 december 2009 alleen telefonisch gesproken en dit gesprek is geëindigd in een impulsreactie aan de zijde van klager, die de verbinding verbrak. Daarna heeft de arts klager niet in persoon ontmoet en onderzocht. Door toch – in plaats van bij de werkgever om enige tijd voor de advisering te vragen – een rapport met advies strekkende tot arbeidsgeschiktverklaring van klager uit te brengen heeft de arts aanzienlijk verwijtbaar gehandeld.

Vast staat bovendien dat de arts begin januari 2010 ermee bekend raakte dat klager wegens psychische klachten door de huisarts werd ingesteld op medicatie. Op grond van dit gegeven had hij bij klager temeer nader moeten onderzoeken of dat klager arbeidsgeschikt was te achten.

5.2       Op grond van het verhandelde ter zitting en het door de arts ter inzage gegeven medisch dossier is het College verder van oordeel dat de mate waarin en wijze waarop de arts dossier hield niet voldeed aan de eisen die daar vanuit het oogpunt van een behoorlijke beroepsbeoefening aan moeten worden gesteld. Het College heeft uit dat medisch dossier onvoldoende kunnen opmaken aangaande de anamnese, de verrichte onderzoeken en diagnosestelling door de arts.

5.3       Dat met klager een spreekuurcontact met de arts was afgesproken op de locatie van het kantoor van de werkgever acht het College niet klachtwaardig. Dit is een regelmatig voorkomende werkwijze van bedrijfsartsen, die in het algemeen de werknemers faciliteert. Dat sprake was van een bedreigende en intimiderende bejegening heeft de arts gemotiveerd weersproken. Het College heeft daaromtrent niets concreets kunnen vaststellen.

Op deze punten is de klacht dan ook ongegrond.

5.4       Gelet op de verschillende momenten waarop in dezen door de arts verwijtbaar onzorgvuldig is gehandeld, is het College van oordeel dat de maatregel van waarschuwing zeker op zijn plaats is. Van een zwaardere maatregel wordt alleen afgezien omdat de arts niet eerder met de tuchtrechter in aanraking kwam.

5.5       Aan de arts zal de maatregel van waarschuwing worden opgelegd.” 

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure

            4.1       De arts is in beroep gekomen van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hij verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij concludeert tot vernietiging van deze uitspraak en tot ongegrond verklaring van de klacht.

            4.2       Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

Beoordeling

            4.3       Op grond van de stukken en het verhandelde  ter terechtzitting in beroep onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het in beroep bestreden oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts verwijtbaar heeft gehandeld door op basis van onvoldoende en onvolledig onderzoek op 30 december 2009 een rapport met advies uit te brengen strekkende tot arbeidsgeschiktverklaring van klager. Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege daartoe in de beslissing waarvan beroep onder 5.1 in de eerste alinea als dragende overweging heeft neergelegd. Dit echter in dier voege dat in de derde volzin van deze rechtsoverweging in plaats van 30 december 2010 als datum van het onderzoek 30 december 2009 dient te worden gelezen.

4.4       Hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ten overvloede heeft overwogen omtrent de bekendheid van de arts met de medicatie van klager in januari 2010 en de wijze van dossiervoering door de arts, deelt het Centraal Tuchtcollege niet. De overwegingen 5.1 laatste alinea en 5.2 van het Regionaal Tuchtcollege neemt het Centraal Tuchtcollege dan ook niet over.

4.5       Ten aanzien van de op te leggen maatregel stelt het Centraal Tuchtcollege voorop dat het handelen van de arts als verwijtbaar moet worden gekwalificeerd. Nu echter ook klager op 30 december 2009 eraan heeft bijgedragen dat het gewenste onderzoek niet heeft plaatsgevonden door de telefoonverbinding met de arts te verbreken en de telefoon nadien niet meer op te nemen, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat kan worden volstaan met de aan de arts opgelegde maatregel van waarschuwing.

4.6       Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep van de arts verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2012.

                                   Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.