ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2258 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.332
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2258 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2012 |
Datum publicatie: | 24-07-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.332 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster dient klacht in tegen huisarts die zowel de huisarts als huurder was van patiënt, klaagsters overleden echtgenoot. De klacht houdt in dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de belangen van zijn patiënt, klaagsters echtgenoot, maar zijn eigen zakelijke belangen te behartigen. Voorts heeft de huisarts volgens klaagster misbruik gemaakt van zijn wetenschap als huisarts omtrent het verloop van de ziekte van klaagsters echtgenoot. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de huisarts door zijn handelwijze en het gebrek aan inzicht in de situatie en zijn rol daarin, zijn positie als huisarts en huurder van patiënt ontoelaatbaar heeft vermengd en het vertrouwen heeft geschaad dat patiënt, die ernstig ziek was, in zijn huisarts moest kunnen stellen en de klacht in die zin gegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege bevestigd, zij het op andere gronden, en de lichtere maatregel van waarschuwing opgelegd. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.332 van:
A., huisarts, wonende en werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven,
tegen
C., wonende te B., klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep, gemachtigde: mr. M. Nauta, advocaat te
‘s-Gravenhage.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klaagster - heeft op 10 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de huisarts of appellant - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juli 2011, onder nummer 10/151 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de huisarts een maatregel van berisping opgelegd.
De huisarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 april 2012, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door
mr. Nauta voornoemd, en de huisarts, bijgestaan door mr. Verberne voornoemd.
Tevens was ter zitting aanwezig de dochter van klaagster.
Beide gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1
De echtgenoot van klaagster, geboren op 19 februari 1935, (hierna: patiënt) was sedert twintig jaar patiënt bij verweerder. In januari 2009 is hij ernstig ziek geworden. Bij hem is de diagnose longkanker gesteld.
2.2
Verweerder oefende zijn praktijk uit in een gehuurd pand. De eigendom van dat pand is in 2005 overgegaan naar klaagsters echtgenoot. Verweerder was sedertdien niet alleen de huisarts, maar ook de huurder van klaagsters echtgenoot, verder te noemen patiënt. In februari 2007 is een nieuwe huurovereenkomst tussen patiënt en onder meer verweerder gesloten voor de duur van vijf jaar, tot en met 31 maart 2012.
Kort na het aangaan van deze huurovereenkomst is verweerder begonnen met de bouw van een gezondheidscentrum op een ander adres. Verweerder is in de zomer van 2009, vóór het einde van de huurovereenkomst, met zijn praktijk naar het nieuwe centrum verhuisd. Hij heeft in 2009 de beherend makelaar van het huurpand ingeschakeld om met patiënt te overleggen over de mogelijkheid om de huurovereenkomst eerder te beëindigen dan wel het gehuurde onder te verhuren.
2.3
Op 24 april 2009 heeft verweerder een visite gebracht aan patiënt op diens huisadres. In aanwezigheid van klaagster is toen in het kader van de behandelrelatie gesproken over de ziekte, de specialistische behandeling en de gezondheidstoestand van patiënt.
2.4
Op 3 juli 2009 heeft verweerder een bezoek gebracht aan patiënt op diens boerderij. Verweerder heeft toen in het kader van de huurrelatie gesproken over de afwikkeling van de huurovereenkomst en gevraagd of patiënt/verhuurder nog zelf zijn zaken behartigde, hetgeen patiënt heeft bevestigd. Patiënt onderging in die periode bestralingen en een chemokuur. Op 14 juli 2009 heeft verweerder patiënt nogmaals op de boerderij bezocht om te spreken over de huur. Omdat de onderhandelingen niet vlotten en verweerder vreesde dat een conflictsituatie kon ontstaan, heeft verweerder patiënt toen geadviseerd naar een andere huisarts over te stappen.
2.5
Op 31 juli 2009 heeft verweerder van patiënt het verzoek ontvangen om zijn dossier over te dragen aan een andere huisarts. Op 11 februari 2010 is de patiënt overleden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de belangen van zijn patiënt, klaagsters echtgenoot, maar zijn eigen zakelijke belangen te behartigen;
2. misbruik heeft gemaakt van zijn wetenschap als huisarts omtrent het verloop van de ziekte van klaagsters echtgenoot.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
Vanwege de onderlinge samenhang behandelt het college de beide klachtonderdelen tezamen. Het college stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over de aard en inhoud van het eerste gesprek, het huisbezoek op 24 april 2009, dat in het kader van de zorgverlening plaatsvond. De klacht spitst zich toe op de andere twee gesprekken, die beide plaatsvonden op de boerderij van patiënt waar hij meestal alleen verbleef. Van deze twee gesprekken, op 3 en 14 juli 2009, staat vast dat het zakelijke gesprekken waren die verweerder niet als huisarts, maar als huurder heeft gevoerd met patiënt als verhuurder. Verweerder is beide keren onaangekondigd naar de boerderij van patiënt gegaan.
5.2
Het college stelt voorop dat het verweerder op zichzelf vrij staat zijn zakelijke belangen te behartigen, ook als daarbij een patiënt is betrokken. Zolang die belangenbehartiging niet wringt met de zorg van een goed hulpverlener, handelt een arts daarmee in beginsel niet in strijd met wat tuchtrechtelijk van hem mag worden verwacht. Naar het oordeel van het college heeft verweerder in dit geval evenwel onjuist gehandeld toen duidelijk werd dat verweerder voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst wenste en patiënt ernstig ziek was. Hij heeft na het huisbezoek van 24 april 2009 geen contact meer gehad met patiënt, totdat hij op 3 juli 2009 bij patiënt langsging met de bedoeling een zakelijk gesprek met patiënt te voeren. Uit de schriftelijke stukken en ter terechtzitting is komen vast te staan dat verweerder voor dat zakelijke bezoek en het daarop gevolgde bezoek geen belet bij patiënt had gevraagd en dat hij toen ook niet aanstonds duidelijkheid heeft gegeven over de rol waarin hij de patiënt bezocht. Patiënt werd in die periode behandeld met bestraling en een chemokuur en verweerder was daarvan op de hoogte. Het college overweegt dat verweerder, die onaangekondigd langskwam, er niet van had mogen uitgaan dat patiënt in redelijkheid kon begrijpen dat verweerder hem onder deze omstandigheden niet als huisarts bezocht maar ter behartiging van zijn zakelijke belangen. Verweerder had, als hij in die periode al koos voor zakelijke gesprekken als huurder, zich tevoren van de instemming van patiënt met zo’n gesprek had behoren te vergewissen. Het college volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder daarmee tevens misbruik heeft gemaakt van zijn wetenschap als huisarts omtrent het verloop van de ziekte van patiënt, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om dergelijk misbruik aan te nemen. Het enkele feit dat verweerder patiënt bezocht op de boerderij buiten aanwezigheid van klaagster, is daarvoor onvoldoende. Wel is het college van oordeel dat verweerder zich onvoldoende bewust is geweest van zijn verantwoordelijkheid als huisarts van patiënt. Het college komt tot het oordeel dat verweerder door zijn handelwijze en het gebrek aan inzicht in de situatie en zijn rol daarin, zijn positie als huisarts en huurder van patiënt ontoelaatbaar heeft vermengd en het vertrouwen heeft geschaad dat patiënt, die ernstig ziek was, in zijn huisarts moest kunnen stellen.
5.3
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënt en klaagsters echtgenoot had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend “.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat waar onder 2.4 vermeld wordt: “Op 3 juli 2009 heeft verweerder een bezoek gebracht aan patiënt op diens boerderij”, in plaats daarvan door het Centraal Tuchtcollege wordt gelezen: “Een aantal maanden later heeft verweerder een bezoek gebracht aan patiënt op diens boerderij om met hem te overleggen over voornoemde huurkwestie”.
Voorts neemt het Centraal Tuchtcollege niet over de zin onder 2.4: “Omdat de onderhandelingen niet vlotten en verweerder vreesde dat een conflictsituatie kon ontstaan, heeft verweerder patiënt toen geadviseerd naar een andere huisarts over te stappen”.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Appellant is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt er primair toe dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard en subsidiair dat de klacht gegrond wordt verklaard zonder oplegging van een maatregel.
4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep met oplegging van een zwaardere maatregel.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
4.4 Ingevolge de Wet Beroepen Individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid niet alleen sprake zijn wanneer de beroeps-beoefenaar tekort schiet in de zorg die hij als hulpverlener aan een patiënt verleent in de zin van artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG, maar ook wanneer sprake is van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG). Dit betekent dat ook handelen of nalaten van BIG-ingeschrevenen gelegen buiten de directe behandelrelatie ter toetsing aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
4.5 De klacht waarvan beroep heeft betrekking op het handelen of nalaten van appellant als huisarts én als huurder van klaagsters echtgenoot. Zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen, staat het appellant vrij om als huisarts zijn zakelijke belangen te behartigen, ook als daarbij een patiënt is betrokken, zolang die zakelijke belangenbehartiging niet wringt met de zorg van een goed hulpverlener. De vraag die thans in hoger beroep aan het Centraal Tuchtcollege voorligt, is of appellant de hier bedoelde grens heeft overschreden.
4.6 Bij de beoordeling van deze vraag zijn van belang de drie gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen de huisarts en klaagsters echtgenoot.
Eerste gesprek (24 april 2009)
4.7 Het eerste gesprek heeft plaatsgevonden op 24 april 2009 en betrof een visite van de huisarts aan huis. Bij dit gesprek waren klaagster en haar echtgenoot beiden aanwezig. Dit bezoek, waarvan aannemelijk is dat het van tevoren met klaagster en haar echtgenoot was afgesproken, heeft vanaf het begin in het teken gestaan van de zorgverlening; meer specifiek betrof het de bespreking van de ziektebegeleiding van klaagsters echtgenoot. Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat bij dit gesprek het goed hulpverlenerschap in het gedrang is gekomen. Uit de stukken komt ook naar voren dat beide partijen dit gesprek als prettig hebben ervaren.
4.8 Anders dan voormelde visite waren de twee daaropvolgende bezoeken niet van tevoren afgesproken, maar onaangekondigd. Appellant heeft ter zitting in hoger beroep over deze onaangekondigde bezoeken onweersproken verklaard dat hij bij deze gesprekken steeds eerst in algemene zin naar de gezondheidstoestand van klaagsters echtgenoot heeft gevraagd en daarna heeft aangegeven dat hij een zakelijke kwestie met hem wilde bespreken. Het Centraal Tuchtcollege merkt in dit verband op dat het enkele feit dat appellant als huisarts een onaangekondigd bezoek brengt aan een ernstige zieke patiënt, zoals waarvan in het onderhavige geval sprake is, en daarbij naar diens gezondheidstoestand informeert, vanzelfsprekend nog geen tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen oplevert. Bij de toetsing van laatstgenoemde gesprekken is echter van belang dat deze van meet af aan waren ingegeven door de zakelijke relatie die appellant als huurder met klaagsters echtgenoot onderhield.
Tweede gesprek
4.9 Aanleiding voor het tweede gesprek, waarvan klaagster zegt dat dit op
3 juli 2009 heeft plaatsgevonden en appellant stelt dat dit op 3 juni 2009 heeft plaatsgevonden, was dat appellant eerder die dag van de door hem ingeschakelde makelaar had vernomen dat de onderhandelingen tussen de makelaar en de beheerder van het pand dat appellant van klaagsters echtgenoot huurde, waren vastgelopen vanwege onduidelijkheid over wie de beslissingen nam in de onderhandelingen over het beëindigen van de huurovereenkomst dan wel over het verlenen van toestemming voor onderverhuur van het pand. Appellant heeft daarop klaagsters echtgenoot onaangekondigd opgezocht teneinde een en ander op te helderen. Volgens appellant zag hij er geen kwaad in om dit gesprek met klaagsters echtgenoot ‘spontaan’ aan te gaan, nu ze in het verleden (toen klaagsters echtgenoot het pand nog zelf in beheer had) wel vaker terloops dit soort zakelijke gesprekken hadden gevoerd. Volgens appellant was voor hem na dit tweede gesprek duidelijk dat klaagsters echtgenoot op de hoogte was van het vastlopen van de onderhandelingen en dat klaagsters echtgenoot ter zake nog steeds zelf de uiteindelijke beslissingen nam.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was het beter geweest als appellant, toen hij er voor koos om op dat moment rechtstreeks met klaagsters echtgenoot een zakelijk gesprek aan te gaan, zich van te voren van diens instemming met zo’n gesprek had vergewist. Echter, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, waaronder de voor het Centraal Tuchtcollege aannemelijk geworden kennelijk gebruikelijke informele wijze van omgang tussen appellant en klaagsters echtgenoot, zowel in de relatie arts-patiënt als in de zakelijke verhouding, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat appellant met dit tweede gesprek (nog) niet de hiervoor onder 4.5. bedoelde grens heeft overschreden. Dit oordeel wordt nog versterkt door de verklaring van klaagster ter terechtzitting in hoger beroep ‘dat haar echtgenoot dit gesprek nog niet eens echt als vervelend heeft ervaren’, hetgeen ook overeenkomt met de verklaring van appellant ter zitting in hoger beroep dat hij bij klaagsters echtgenoot geen weerzin heeft bemerkt gedurende dit gesprek.
Derde gesprek (14 juli 2009)
4.10 Ten aanzien van het derde gesprek komt het Centraal Tuchtcollege tot een ander oordeel. Appellant heeft met dit derde gesprek wel de bedoelde grens overschreden. Toen hij na het tweede gesprek bemerkte dat er opnieuw geen schot in de onderhandelingen zat en hij geen duidelijkheid kreeg over de huursituatie, heeft hij klaagsters echtgenoot op 14 juli 2009 nogmaals onaangekondigd opgezocht. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken van enige noodzaak om na het tweede gesprek nog een derde - eveneens onaangekondigd - zakelijk gesprek met klaagsters echtgenoot aan te gaan met (nagenoeg) dezelfde inhoud en strekking. Het Centraal Tuchtcollege acht dit derde bezoek van appellant aan klaagsters echtgenoot dan ook een ongewenste herhaling van zetten. Weliswaar was op dat moment het zakelijke conflict tussen partijen nog niet opgelost, maar na het tweede gesprek was de tot dan toe bestaande onduidelijkheid over wie voor eventueel te nemen beslissingen het aanspreekpunt was, opgehelderd.
Het mag zo zijn dat appellant zich na het tweede gesprek onprettig heeft gevoeld bij de onopgeloste stand van zaken, maar het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit valt af te leiden dat appellant bij het aangaan van dit derde gesprek naast zijn eigen belang ook voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klaagsters echtgenoot, die op dat moment nog steeds zijn patiënt en ernstig ziek was. Appellant had er bij dit derde gesprek voor moeten waken dat hij met zijn onaangekondigde bezoek klaagsters echtgenoot onnodig in een positie zou manoeuvreren, waarin deze als ernstig zieke patiënt appellant als ‘zijn huisarts’ moeilijk de toegang kon weigeren, maar er daarmee tegelijkertijd niet aan kon ontkomen dat hij als verhuurder werd aangesproken voor zakelijke kwesties op een voor hem mogelijk onwelgevallig moment, daar waar hij misschien bij een andere zakelijke relatie dit gesprek niet zelf, of op dat moment, of niet onaangekondigd was aangegaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft appellant hiermee onvoldoende rekening gehouden. Daaraan kan niet afdoen dat appellant, gelet op mogelijke conflicten in de relatie huurder-verhuurder, op enig moment in het derde gesprek aan klaagsters echtgenoot heeft voorgesteld om van huisarts te veranderen, nog daargelaten dat dit door klaagster gemotiveerd is betwist en bij gebreke van concrete, nadere onderbouwing in hoger beroep niet is komen vast te staan.
4.11 Op grond van het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het handelen van appellant wat betreft het derde gesprek de toets van goed hulpverlenerschap niet kan doorstaan. Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege - zij op iets andere gronden - van oordeel is dat de klacht van klaagster gegrond is.
Anders dan het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege geen omstandigheden aanwezig voor het opleggen van een zwaardere maatregel dan een waarschuwing. Het Centraal Tuchtcollege acht, al het voorgaande in acht genomen, het opleggen van de maatregel waarschuwing passend en toereikend. Een waarschuwing is een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19 522, nr. 3 p. 76).
4.12 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven voor zover daarbij aan de huisarts de maatregel van berisping is opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoende, aan appellant de maatregel van waarschuwing opleggen. Voor het overige zal het beroep worden verworpen.
4.14 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarbij aan de huisarts de maatregel van berisping is opgelegd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op;
verwerpt het beroep voor het overige.
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en F.M.M. van Exter en H.J. Blok, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
24 juli 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.