ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2255 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.263

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2255
Datum uitspraak: 24-07-2012
Datum publicatie: 24-07-2012
Zaaknummer(s): c2011.263
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster is sinds februari 2007 gedeeltelijk arbeidsongeschikt i.v.m. hartklachten en sinds die tijd in afwachting van een hartoperatie, welke operatie in februari 2008 heeft plaatsgevonden. Ook na de operatie bleef klaagster klachten houden en zij is sinds die tijd volledig arbeidsongeschikt. Verweerder verleende dienstverlening, o.a. aan werkgever van klaagster, op het gebied van arbeid en gezondheid. Klaagster verwijt verweerder, bedrijfsarts:  1) het valselijk opmaken van de probleemanalyse,  2) het in gebreke te zijn gebleven met de verzuimbegeleiding en de re-integratie;  3) ook zou verweerder zich tijdens de kantonprocedure aan de kant van de werkgever hebben geschaard. RTG Eindhoven: Ad 1: ongegrond. Ad 2 en 3: gegrond. Berisping. CTG: verwerpt het beroep

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.263 van:

A., bedrijfsarts, wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, raadsman mr. E.J.C. de Jong,

tegen

C., wonende te D., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 29 september 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 mei 2011, onder nummer 09176 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de arts de maatregel van berisping opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. E.J.C. de Jong, en klaagster.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:      

Klaagster is in dienst geweest bij werkgever - een bedrijf dat keukens en sanitair levert - als verkoopadviseuse voor vier maal acht uur per week. Verweerder heeft samen met een ander - hier aan te duiden als medewerker L - een onderneming gehad die dienstverlening bood op het gebied van arbeid en gezondheid. Verweerder werkte in die onderneming als bedrijfsarts. De werkgever van klaagster was een van de klanten van de onderneming.

Klaagster heeft zich op 14 februari 2007 ziek gemeld in verband met hartklachten en een hartkatheterisatie. Een hartoperatie werd nodig geoordeeld. Zij is daarvoor op een wachtlijst geplaatst. Na een telefonisch overleg op 4 april 2007 met bovengenoemde medewerker L is zij op 9 april 2007 vier maal vier uur gaan werken; tevens is besproken dat zij een week later vier maal acht uur zou gaan werken. Dit bleek te zwaar, onder meer omdat zwaardere medicijnen waren voorgeschreven. Klaagster is op 27 april 2007 voor het eerst op het spreekuur van verweerder geweest. Zij heeft daarna geprobeerd zo veel mogelijk uren te werken ook op koopavonden en koopzondagen. In de brief van verweerder aan de werkgever van 11 mei 2007 heeft verweerder geschreven:

“(…) Uw medewerkster probeert steeds langer te werken, maar het werk is wisselend goed vol te houden.

De belangrijkste beperkingen waarmee rekening gehouden dient te worden zijn:

-                     persoonlijk functioneren: concentreren, verdelen van aandacht, werken onder

 hoge druk, herinneren en zelfstandig handelen

-                     sociaal functioneren: omgaan met conflicten, samenwerken en emoties van

            anderen hanteren

-                     dynamische handelingen: algehele inspanningstolerantie

-                     opstartproblemen ’s morgens na het opstaan

Uiteindelijk is de vraag in hoeverre het werk niet structureel te belastend is voor uw medewerkster.

Zoals reeds met de personeelsfunctionaris E. is besproken, stel ik begeleiding door Bedrijfsmaatschappelijk werk voor om te helpen de knelpunten te inventariseren, ordenen en verhelderen en vervolgens naar goede oplossingen te zoeken.

Wij adviseren om begin juni een vervolggesprek te laten plaatsvinden.

(…)”

Klaagster is op 3 juni 2007 en in juli 2007 op het spreekuur van verweerder geweest. Zij heeft – in verminderde arbeidstijd – doorgewerkt tot 28 januari 2008, met een onderbreking van 24 december 2007 tot 9 januari 2008, toen klaagster een baarmoederoperatie onderging. Vanaf 28 januari 2008 is zij volledig in de ziektewet gegaan in verband met de geplande hartoperatie. Deze heeft plaatsgevonden op

6 februari 2008. De verwachte verbetering is niet ingetreden. Op 1 april 2008 heeft klaagster het spreekuur van verweerder bezocht. Klaagster had pijn en was benauwd. In september 2008 is in het F. te G. ontdekt dat klaagster twee vernauwingen in de kransslagader had en een aandoening aan de rechterlong. De vernauwingen zijn in oktober 2008 verholpen door het plaatsen van stents. Klaagster moest daarna met hartrevalidatie beginnen. In november 2008 heeft klaagster WIA-papieren ingestuurd, echter zonder probleemanalyse, plan van aanpak en medisch oordeel, omdat klaagster die stukken niet had gekregen. Klaagster heeft over het inzenden van de papieren met verweerder gebeld. De UWV heeft de werkgever bij brief van

1 december 2008 verzocht alsnog de formulieren op te sturen. Op 13 januari 2009 is klaagster op een verzuimspreekuur bij verweerder geweest. In februari 2009 – het moment dat klaagster twee jaar arbeidsongeschikt was – is een conflict tussen klaagster en werkgever ontstaan in verband met doorbetaling van loon; werkgever voerde een loonstop in. De benodigde WIA-papieren heeft klaagster op 19 mei 2009 ontvangen met de mededeling dat zij die binnen een week moest insturen. De daarbij gevoegde probleemanalyse was gedateerd 27-04- 2007; de bijgevoegde Medische informatie was gedateerd 13-05-2009.

Klaagster heeft een brief aan de werkgever gestuurd op 8 juni 2009 waarin zij uiteen heeft gezet dat zij het op nagenoeg alle punten oneens is met de Probleemanalyse en waarin zij stelt dat nooit een plan van aanpak is gemaakt.

Klaagster heeft op 24 juni 2009 het spreekuur van verweerder bezocht. Het UWV heeft op verzoek van klaagster een onderzoek ingesteld of klaagster voldoende aan reïntegratie heeft meegewerkt. In het daarvan op 28 juli 2009 uitgebrachte rapport is vermeld dat het drie weken heeft geduurd voor klaagster aangetekend en inhoudelijk heeft gereageerd, maar dat daaruit niet volgt dat zij niet meewerkt, omdat de drie weken in geen verhouding staan tot de vijf en halve maand die de werkgever nodig heeft gehad om de benodigde stukken compleet te krijgen. De conclusie van het rapport is dat klaagster genoeg heeft gedaan om weer aan de slag te gaan en voldoende heeft meegewerkt.

Op 7 augustus 2009 heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden over de doorbetaling van loon waarbij het UWV-rapport ter sprake is gekomen. Verweerder is op die zitting meegekomen met de advocaat van de werkgever en heeft ter zitting ook opmerkingen gemaakt.

Uiteindelijk heeft klaagster de WIA-papieren voor “gezien, maar niet akkoord” ondertekend en ingezonden.

De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en werkgever is inmiddels via een latere kantonprocedure ontbonden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster is van mening dat verweerder in gebreke is gebleven met de verzuim-begeleiding en de reïntegratie, waarbij de positie en de persoon van de medewerker L haar geheel onduidelijk zijn gebleven. Het was voor klaagster van groot belang te kunnen blijven werken. Haar is door verweerder op het spreekuur van 16 januari 2009 meegedeeld dat ze op 14 februari 2009 niet full time op het werk kon zijn en dat dus ontslag zou volgen. Er is haar niet meegedeeld dat er nog een uitloopperiode van een half jaar was, waarop ze recht had. Haar is steeds maar voorgehouden dat ze de papieren moest ondertekenen om het WIA (WAO-)traject te kunnen opstarten.

Voorts stelt klaagster dat verweerder valsheid in geschrifte heeft gepleegd in de voor het WIA-traject benodigde papieren en dat hij daarin onjuiste gegevens heeft opgenomen. Het Kamer van Koophandelnummer dat op het briefpapier van de onderneming van verweerder staat, bestaat ook helemaal niet, aldus klaagster.

Tenslotte verwijt klaagster verweerder zich niet onafhankelijk van de werkgever te hebben opgesteld en zich aan de kant van de werkgever te hebben geschaard in de kantonprocedure.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder werkte in de periode 2007 tot september 2009 in een onderneming waarvan hij mede-eigenaar was als bedrijfsarts. Een van de klanten van de onderneming was de werkgever van klaagster. Verweerder verrichtte op ad hoc basis werkzaamheden als bedrijfsarts voor werkgever. De coördinatie werd verzorgd door de medewerker L, eveneens mede-eigenaar van de onderneming; in de onderneming van verweerder was hij case-manager. Van 9 april 2007 tot 28 januari 2008 is de situatie van klaagster – met uitzondering van de periode van de baarmoederoperatie van 24 december 2007 tot 9 januari 2008 – onveranderd gebleven. Klaagster was toen gedeeltelijk arbeidsongeschikt. In die periode heeft verweerder spreekuurcontacten en telefonische contacten gehad met klaagster. Al in het begin was sprake van wantrouwen van de kant van klaagster door een voorval in het verleden dat tot een klacht van klaagster tegen de toenmalige bedrijfsarts had geleid. Verweerder heeft willen deëscaleren, maar dat is niet goed gelukt. Vanaf

28 januari 2008 is klaagster volledig arbeidsongeschikt geweest. Verweerder heeft klaagster gezien op het spreekuur van 1 april 2008. De hartproblemen bleken ernstiger dan aanvankelijk was gedacht. Verweerder heeft de werkgever van klaagster steeds geadviseerd om met elkaar contact te blijven houden in verband met reïntegratie. Na het spreekuur van 16 januari 2009 heeft verweerder het actueel oordeel en de Medische informatie opgesteld. Ook is een eerder door verweerder gemaakte rapportage (de probleemanalyse) in een meer officieel format opgenomen. Er is geen sprake van antedatering van de probleemanalyse. De case-manager – medewerker L – heeft zorg gedragen voor de verzending van de formulieren en heeft die per order ondertekend. Op de papieren zijn inderdaad wel enkele misslagen terecht gekomen, maar er is geen valsheid in geschrifte gepleegd. Verweerder was nog steeds van mening dat de baan voor klaagster te stresserend was. In januari 2009 was klaagster nog geheel arbeidsongeschikt. De revalidatie moest toen nog beginnen. Er waren ook problemen met de loondoorbetaling.  In de periode januari 2009 –

juni 2009 was de WIA-aanvraag actueel. De revalidatie ná de WIA-aanvraag was een zaak van het UWV naar de opvatting van verweerder. Verweerder heeft het in standhouden van het contact tussen werkgever en klaagster steeds benadrukt. De verhouding tussen klaagster en werkgever verslechterde echter steeds. Klaagster wilde niet in overleg met de werkgever treden.

Bij de verslechtering van de verhouding tussen werkgever en klaagster die geleid heeft tot stopzetting van loonbetaling is verweerder op geen enkele manier betrokken geweest. Een brief van 8 juni 2009 van klaagster is door haar alleen naar de werkgever gestuurd. Verweerder kwam wekelijks op het bedrijf van werkgever en heeft de brief daar gezien.

Verweerder vernam van de werkgever dat klaagster de werkgever had gedagvaard in verband met de staking van loonbetaling en dat inmiddels een deskundigenoordeel van het UWV was verkregen. Verweerder is nadien bij de kantonzitting aanwezig geweest, echter niet om de loonstop te verdedigen, maar omdat hij enige toelichting kon – en ook graag wilde – geven op eventuele vragen over de reïntegratie van klaagster. In die zaak speelde de WIA-aanvraag van november 2008. Klaagster had toen stukken ingezonden, hoewel ze wist dat verweerder die nog moest aanvullen. Verweerder wilde deze gang van zaken toelichten.

Door klaagster is niet aangegeven wanneer en op welke wijze verweerder in verzuim is gebleven bij de verzuimbegeleiding. Over de mate van arbeidsgeschiktheid is geen verschil van mening geweest. Verweerder heeft steeds de werkgever aangeraden in contact te blijven met klaagster.

Er is maar één nummer bij de Kamer van Koophandel, dat is het juiste nummer. De onderneming die verweerder oorspronkelijk had is niet doorgezet. De activiteiten zijn op enig moment overgeheveld naar een andere BV. Verweerder zou de aandelen van zijn partner overnemen, maar dat is niet doorgegaan.

5. De overwegingen van het college

Het college zal allereerst het klachtonderdeel betreffende het valselijk opmaken van de probleemanalyse behandelen. De probleemanalyse die op 19 mei 2009 met de WIA-aanvraag is meegezonden vermeldt als datum van opmaken 27 april 2007. Het college ziet hier niet een ‘valsheid in geschrifte’ in; er bestaan immers geen voorschriften in welke vorm een probleemanalyse moet worden opgemaakt. Verweerders mededeling ter zitting dat hij de destijds in april 2007 opgemaakte probleemanalyse in mei 2009 heeft omgezet in een officieel format acht het college aannemelijk. Die verklaring impliceert dat niet gezegd kan worden dat verweerder van ‘valsheid in geschrifte’ beticht kan worden. Ook overigens is daar niet van gebleken. Over de inschrijving bij de Kamer van Koophandel heeft verweerder een afdoende verklaring gegeven. Overigens acht het college dit punt niet van belang voor deze tuchtzaak. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

Het college is van oordeel dat de klacht betreffende de slechte verzuimbegeleiding wel gegrond is. De probleemanalyse is indertijd – april 2007 – niet op schrift gesteld in zodanige vorm dat ook klaagster daarvan kennis kon nemen; de brief van 11 mei 2007, die ongeveer dezelfde inhoud heeft als de probleemanalyse die bij de WIA-papieren is meegezonden, is mogelijk ter kennis van klaagster gesteld, maar de inhoud ervan is in ieder geval niet met haar overlegd. De wijze waarop zij zelf over haar arbeidsongeschiktheid denkt, vermeldt het formulier, hoewel vereist, evenmin. De probleemanalyse is bovendien in de loop van het ziekteproces niet aangepast; het is dan begrijpelijk – gezien het ziekteproces dat klaagster heeft doorgemaakt – dat klaagster zich niet herkende in de pas in mei 2009 aan haar toegezonden probleemanalyse. Verweerder had klaagster veel eerder bij het opstellen van de probleemanalyse moeten betrekken. Dat verweerder de probleemanalyse pas op het moment van het inzenden van de WIA-formulieren in een bepaald format heeft gezet, vormt daarvoor geen excuus. In de periode van april 2007 tot 28 januari 2008 heeft klaagster – zij het in minder uren – doorgewerkt in haar eigen functie. Toen er na oktober 2008 weer zicht op een verbetering van de fysieke gezondheidstoestand van klaagster bestond, is dit pad niet ingeslagen. Het college gaat ervan uit dat op het spreekuur van 16 januari 2009 niet meer over een reële reïntegratiemogelijkheid is gesproken, omdat klaagster niet meer volledig arbeidsgeschikt zou kunnen zijn vóór 14 februari 2009. Ter zitting heeft verweerder als verklaring daarvoor gegeven dat na een WIA-aanvraag de revalidatie van klaagster een zaak van de UWV was geworden. Verweerder had echter klaagster ervan op de hoogte moeten stellen dat reïntegratie wel degelijk mogelijk was in de zogenoemde uitloopperiode. Dat klaagster aanliep tegen de termijn van twee jaar arbeidsongeschiktheid, kon voor verweerder derhalve geen reden zijn – zonder uitdrukkelijke instemming van klaagster – nog slechts het WIA-pad te bewandelen. Zolang klaagster in dienst was van werkgever rustte op verweerder de plicht klaagster bij reïntegratie te begeleiden. Dat die reïntegratie uiteindelijk feitelijk onmogelijk was geworden doordat klaagster met werkgever in een arbeidsconflict is geraakt, doet hier niet aan af. 

Het onderdeel van de klacht dat verweerder zich niet onafhankelijk van werkgever heeft opgesteld, is eveneens gegrond voor zover het het optreden van verweerder in de kantonprocedure betreft. Verweerder heeft daarmee in ieder geval de schijn gewekt aan de kant van de werkgever te staan. De door verweerder gegeven verklaring voor zijn optreden – hij wilde ook zelf aan de kantonrechter uitleggen hoe de WIA-aanvraag was verlopen – kan dat optreden niet acceptabel maken.

Het college is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts diende te betrachten en acht het opleggen van de maatregel van berisping passend.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

          4.1       De arts is onder aanvoering van zeven grieven in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt er - kort gezegd - toe dat de gegrond verklaarde klachtonderdelen alsnog ongegrond worden verklaard.

            4.2       Klaagster heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

Beoordeling

          4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2012.   Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.