ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2252 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.201
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2252 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2012 |
Datum publicatie: | 24-07-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.201 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psycholoog, inhoudende dat de psycholoog haar beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden, zonder dat een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen een (hoge) rekening heeft laten sturen en een gesprek heeft gevoerd over klaagster zonder dat zij wist of klaagster haar toestemming daarvoor had gegeven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011/201 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht .
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 25 oktober 2010, ingekomen op 27 oktober 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 februari 2011, onder nummer 09/323 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2011.202 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 mei 2012, waar zijn verschenen klaagster tezamen met haar echtgenoot en de psycholoog, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong. Klaagster heeft haar standpunt nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op 27 januari 2009 heeft psychiater D., destijds nog in opleiding, samen met verweerster, die werkzaam is bij de crisisdienst van E. te B., op verzoek van de politie een psychiatrische beoordeling gedaan bij klaagster en haar echtgenoot, naar later bleek in het kader van een inbewaringstelling (IBS). De laatstgenoemden bevonden zich op dat moment op het politiebureau F. nadat zij wegens burengerucht waren aangehouden. Verweerster en D. hebben nadat zij ter plaatse nader waren ingelicht over (de achtergrond van) de situatie met klaagster en haar echtgenoot afzonderlijk van elkaar gesproken.
Vervolgens hebben verweerster en D. hun bevindingen met elkaar besproken en heeft D. de casus telefonisch voorgelegd aan haar achterwacht de psychiater G..
Hierna hebben verweerster en D. met klaagster en haar echtgenoot hun bevindingen en beleid besproken waarbij zij hebben medegedeeld dat zij geen aanleiding zagen voor direct ingrijpen binnen de psychiatrie. Zij hebben tevens gewezen op de mogelijkheid op zorg door de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en aangekondigd dat deze zorg zou worden ingeschakeld.
Na dit gesprek hebben verweerster en D. de politie ingelicht dat zij van oordeel waren dat er geen aanleiding was om een IBS aan te vragen voor klaagster en zij hebben hierop een toelichting gegeven.
In de conclusie/beschrijvende diagnose van het “Verslag contact crisisdienst
27-01-2009” over klaagster staat voor zover hier van belang:
“ Het betreft een 56-jarige vrouw van H.-se afkomst die gezien wordt op verzoek van de politie, nadat zij en haar echtgenoot vannacht opgepakt zijn wegens geluidsoverlast. Al vele jaren wordt er door opeenvolgende buren over overlast door bovengenoemd echtpaar gerapporteerd en aangifte gedaan, echter echtpaar ontkent zelf stellig enige rol hierin te spelen en juist zelf slachtoffer te zijn van overlast van die buren en een hetze tegen hen. Bij patiënt zijn nu sterke aanwijzingen gezien voor de aanwezigheid van een waanstoornis. “
In het proces-verbaal van 5 februari 2009 van twee betrokken wijkagenten staat onder meer:
“Na het verhoor van beiden verdachten op dinsdag 27 januari 2009 werd op verzoek van ons , verbalisanten I. en J. gedurende ongeveer anderhalf uur per persoon gesproken met de aangehouden verdachten door medewerkers van de crisisdienst van E. (instelling voor geestelijke gezondheidszorg). Dit om vast te stellen of er bij een of beide verdachten mogelijk sprake zou kunnen zijn van een stoornis in de geestelijke vermogens. Dit gezien in het licht van de langslepende problematiek rondom beide personen. Door de medewerkers werd vastgesteld dat beiden geen acuut gevaar voor zichzelf of hun directe omgeving waren, Wij hoorden dat deze medewerkers zeiden dat verdachte A. een persoonlijkheids cq waanzinstoornis heeft maar niet in die mate dat er directe opname noodzakelijk was. Deze specifieke stoornis zou niet met medicatie te behandelen zijn. Wel werd door deze medewerkers in een gesprek met beiden waarbij wij I. en J. aanwezig waren, ambulante hulp aangeboden.”
Klaagster en haar echtgenoot hebben een factuur van € 970,- voor de werkzaamheden door verweerster en D. thuis ontvangen.
Op 1 april 2009 heeft verweerster samen met de psychiater G. een gesprek gevoerd met de echtgenoot van klaagster over de gang van zaken op 27 januari 2009.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. haar beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden;
2. zonder dat een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen een (hoge) rekening heeft laten sturen;
3. een gesprek heeft gevoerd over klaagster zonder dat zij wist of klaagster haar toestemming daarvoor had gegeven.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
Ad 1:
Verweerster heeft gesteld dat zij in het kader van goed hulpverleningschap het van belang acht dat aan de politie inzichtelijk wordt gemaakt waarom al dan niet tot een opname wordt overgegaan. Zij heeft tevens met klem betwist dat zij tegenover de politie uitspraken heeft gedaan over de mogelijke psychiatrische toestand van klaagster of haar echtgenoot.
In de tuchtrechtelijke procedure geldt dat, waar de verklaringen van de partijen tegenover elkaar staan, aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander, tenzij uit de verklaringen van anderen dan partijen en/of andere bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat één van de partijen het gelijk aan zijn zijde heeft.
In de onderhavige zaak zijn in het kader van een door de echtgenoot aanhangig gemaakte klachtenprocedure bij de Commissie voor de Politieklachten, Politie Regio B., afgelegde verklaringen van de betrokken politieambtenaren door klaagster aan het college overgelegd.
Uit deze verklaringen blijkt weliswaar dat medewerkers van E. met voornoemde verbalisanten gesproken hebben over het effect van een medicamenteuze behandeling van een waanstoornis, zij geven echter onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klaagster dat verweerster zich uitgelaten heeft op een wijze zoals in het proces-verbaal van 5 februari 2009 verwoord of dat zij anderzijds iets heeft gezegd dat als een schending van haar beroepsgeheim kan worden aangemerkt.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad 2:
Verweerster is werkzaam voor een grote GGZ-instelling waar de (financiële) administratie is belast met factureren. Het is dan ook aannemelijk dat zij, zoals zij heeft gesteld in haar verweerschrift, geen persoonlijke bemoeienis heeft gehad met het opmaken en versturen van de factuur. Dit klachtonderdeel treft derhalve evenmin doel.
Ad 3:
Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het doel van het gesprek was om een uitleg te krijgen over de crisisverslagen en de echtgenoot van klaagster in het bezit was van kopieën daarvan. Ook dat hij verklaard had dat klaagster op de hoogte was van het gesprek en dat er voor haar geen reden was geweest om daaraan te twijfelen.
Met verweerster is het college van oordeel dat onder dergelijke omstandigheden verweerster er op mocht vertrouwen dat klaagster haar instemming voor het gesprek had gegeven. Klaagster heeft in haar klaagschrift bovendien verklaard dat haar echtgenoot tijdens het gesprek in het bezit was van een machtiging van klaagster maar dat hij deze niet aan verweerster heeft getoond. De omstandigheid dat de echtgenoot een machtiging op zak had pleit des te meer voor de stelling dat verweerster een juiste inschatting had gemaakt omtrent de toestemming van klaagster om met haar echtgenoot vrijuit te kunnen spreken.
Dit klachtonderdeel is dan ook eveneens ongegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat in hoger beroep is gebleken dat klaagster en haar echtgenoot de factuur van € 970,- niet rechtstreeks hebben ontvangen, maar dat deze naar de verzekeraar van klaagster is gestuurd, die aan klaagster het bedrag aan eigen risico in rekening heeft gebracht.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter; mr. P.M. Brilman en
mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier, drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
24 juli 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.