ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2251 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.170
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2251 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2012 |
Datum publicatie: | 24-07-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.170 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts UWV: klager verwijt de arts in de kern dat hem ten onrechte geen uitkering op grond van de WIA naar 100% arbeidsongeschiktheid is toegekend. RTG Amsterdam: Kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. CTG: verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.170 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, wonende te D., gemeente E., verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. A.C. Arora-Nubé.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 22 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 januari 2011, onder nummer 10/036 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2012, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. A.C. Arora-Nubé.
Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities. Mr. Arora-Nubé
heeft de standpunten van de arts eveneens toegelicht aan de hand van pleitnotities. De pleitnotities zijn aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is werkzaam geweest als financieel administrateur. In 2003 is hij werkeloos geworden. Per 11 september 2006 heeft hij zich vanuit de werkeloosheidwet ziek gemeld. Na een verzekeringsgeneeskundig beoordeling op
16 juli 2008 en arbeidskundige beoordeling op 7 augustus 2008 is hij geschikt geacht voor de maatgevende arbeid en diverse passende functies. Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomensvoorziening naar arbeidsvermogen (WIA) is hem niet toegekend. Tegen de betreffende beslissing heeft hij geen bezwaarschrift ingediend.
2.2. Op 26 oktober 2009 heeft klager zich opnieuw ziek gemeld. In het kader van die ziekmelding is hij op 10 december 2009 door verweerder onderzocht. De door verweerder opgestelde rapportage van dat onderzoek vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Beschouwing
(…)
Geen gezichtspunten anders dan reeds in eerdere WIA-rapportages genoteerd, met name is er geen toename van de beperkingen, en/of van een stoornis zodanig dat een toename van beperkingen daaraan zou kunnen worden toegeschreven. Voor zover er al beperkingen bestaan is daar reeds rekening mee gehouden bij de schatting voor de WIA in 2008; aanwijzingen dat deze zouden zijn toegenomen ontbreken.
Voorts zij opgemerkt dat destijds geduide functie telefonist/receptionist mentaal noch fysiek te belastend is zodat niet valt in te zien dat deze niet voltijds verricht zou kunnen worden. Betrokkene wordt derhalve arbeidsgeschikt bevonden voor de geduide functies.”
2.3. Bij beslissing van 10 december 2009 heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) klager per 26 oktober 2009 in de zin van de Ziektewet geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
3.1. verweerder met opzet een verkeerde voorstelling van de situatie van klager heeft weergegeven,
3.2. verweerder met opzet de rechten van klager heeft geschonden,
3.3. verweerder klager heeft onderdrukt,
3.4. verweerder aansprakelijk is voor de schade die klager lijdt,
3.5. verweerder per ommegaande de rechten van klager moet herstellen en compenseren,
3.6. verweerder per ommegaande over moet gaan tot het verstrekken van een uitkering in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO),
3.7. klager aan medewerkers van het UWV geen toestemming heeft verleend om fictieve verhalen over hem te schrijven.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1. De kern van de klachten van klager is dat hem ten onrechte geen uitkering op grond van de WIA naar 100% arbeidsongeschiktheid is toegekend. Het College stelt in dat kader voorop dat het aan het UWV is om te bepalen of klager in aanmerking komt voor een dergelijke uitkering en niet het College. Ter beoordeling aan het College is uitsluitend de vraag of verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Tevens geldt dat het in het tuchtrecht gaat om de persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.
5.2. In geschil is de beoordeling door verweerder op 10 oktober 2009. Verweerder heeft toen bij klager geen toename van zijn beperkingen geconstateerd en klager arbeidsgeschikt bevonden voor de reeds in 2008 in het kader van een beoordeling voor de WIA bij klager geduide functie van telefonist/receptionist. Het College heeft op grond van de overgelegde stukken anders dan klager heeft gesteld geen aanwijzingen dat verweerder daarbij een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, laat staan met opzet rechten van klager heeft geschonden of klager heeft onderdrukt. Zoals door verweerder toegelicht ging het bij de door hem op
10 december 2009 te maken beoordeling niet om de vraag of klager arbeidsgeschikt is voor zijn oude functie van financieel administrateur, maar of klager arbeidsgeschikt is voor de geduide functies, waarvan in 2008 - in het kader van de vraag of klager in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA - de arbeidsdeskundige had gesteld dat klager die functies kon uitoefenen. Toen is kennelijk geoordeeld dat klager met zijn fysieke beperkingen de functie van telefonist/receptionist kon uitoefenen. Doordat klager tegen die beslissing destijds geen bezwaar heeft gemaakt, zijn het de geduide functies waaraan wordt getoetst of klager arbeidsongeschikt is of niet. Dit is dus niet een persoonlijke keus van verweerder, maar volgt, zoals door verweerder toegelicht, uit de WIA. Door klager zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt of aannemelijk wordt dat verweerder bij de beoordeling, dat klager arbeidsgeschikt is voor de functie van telefonist/receptionist, zodanige beoordelingsfouten heeft gemaakt dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klachtonder-delen onder 3.1 tot en met 3.3 zijn daarmee ongegrond.
5.3. Ten aanzien van de hiervoor onder 3.4. tot en met 3.6. vermelde klachtonder-delen wordt overwogen, zoals hiervoor onder 5.1. reeds is gemeld, dat het niet aan het College is om te beoordelen of klager voor een uitkering in aanmerking dient te komen. Evenmin is in deze tuchtprocedure plaats voor de vraag of klager recht heeft op een schadevergoeding. De onder 3.4 tot en met 3.6 vermelde klachtonderdelen zijn daarmee eveneens ongegrond.
5.4. Met betrekking tot klachtonderdeel 3.7. wordt overwogen dat, voor zover die klacht zich tegen persoonlijk handelen van verweerder richt, klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Het College heeft overigens geen aanwijzingen dat verweerder zich aan het onder 3.7. vermelde verwijt schuldig heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dit echter in dier voege dat de eerste volzin van rechtsoverweging 5.2 “In geschil is de beoordeling door verweerder op 10 oktober 2009.” moet worden vervangen door de zin: “In geschil is de beoordeling door verweerder op
10 december 2009.”
4.4 Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van klager te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.