ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2250 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.168

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2250
Datum uitspraak: 24-07-2012
Datum publicatie: 24-07-2012
Zaaknummer(s): c2011.168
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klager is arbeidsgeschikt verklaard in het kader van de WIA, klager heeft hiertegen te laat bezwaar ingediend. Arts heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een medisch verschoonbare termijnoverschrijding. RTG: klacht in raadkamer behandeld en afgewezen. CTG: verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.168 van:

A. wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. E.G. van der Jagt.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 23 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 januari 2011, onder nummer 10/073 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 juni 2012, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. E.G. van der Jagt.

Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities. Mr. van der Jagt heeft de standpunten van de arts eveneens toegelicht aan de hand van pleitnotities. De pleitnotities zijn aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. D e feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is werkzaam geweest als financieel administrateur. In 2003 is hij werkeloos geworden. Per 11 september 2006 heeft hij zich vanuit de werkeloosheid-wet ziek gemeld. Na een verzekeringsgeneeskundig beoordeling op 16 juli 2008 en arbeidskundige beoordeling op 7 augustus 2008 is hij geschikt geacht voor de maatgevende arbeid en diverse passende functies. Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomensvoorziening naar arbeidsvermogen (WIA) is hem niet toegekend. Tegen de betreffende beslissing heeft klager geen bezwaarschrift ingediend.

2.2. Op 26 oktober 2009 heeft klager zich opnieuw ziek gemeld. In het kader van die ziekmelding is hij op 10 december 2009 door de arts E. onderzocht. De door deze van dat onderzoek opgestelde rapportage vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Beschouwing

(…)

Geen gezichtspunten anders dan reeds in eerdere WIA-rapportages genoteerd, met name is er geen toename van de beperkingen, en/of van een stoornis zodanig dat een toename van beperkingen daaraan zou kunnen worden toegeschreven. Voor zover er al beperkingen bestaan is daar reeds rekening mee gehouden bij de schatting voor de WIA in 2008; aanwijzingen dat deze zouden zijn toegenomen ontbreken.

Voorts zij opgemerkt dat destijds geduide functie telefonist/receptionist mentaal noch fysiek te belastend is zodat niet valt in te zien dat deze niet voltijds verricht zou kunnen worden. Betrokkene wordt derhalve arbeidsgeschikt bevonden voor de geduide functies.”

2.3. Bij beslissing van 10 december 2009 heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) klager per 26 oktober 2009 in de zin van de Ziektewet geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Op de beslissing is meegedeeld dat binnen twee weken na de ondertekening van de beslissing schriftelijke bezwaar tegen de beslissing kan worden gemaakt.

2.4. Op 14 januari 2010 heeft klager een bezwaarschrift tegen de beslissing van 10 december 2009 ingediend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verweerder, bezwaarverzekeringsarts bij het UWV, beoordeeld of de overschrijding door klager van de bezwaartermijn medisch gezien verschoonbaar kon worden geacht. Op 10 februari 2010 heeft verweerder een “medische rapportage in bezwaarschriftprocedure” opgesteld. Deze rapportage vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

6. Beschouwing

Belanghebbende is het niet eens met de arbeidsgeschiktheidverklaring in kader van de ziektewet, maar heeft te laat bezwaar ingediend.

Medisch gezien lijk er zich na het spreekuur van de verzekeringsarts wel nieuwe ontwikkelingen te hebben voorgedaan. Zo is belanghebbende nu onder behandeling van een cardioloog en heeft hij diverse medicatie die dit ondersteund. Deze medicatie wijst op een te hoge bloeddruk en cholesterol, alsook angina pectoris. Dit maakt betrokkene overigens op voorhand niet ongeschikt om zijn eigen werk te doen of de geduide functies. De eerste beoordeling hier is evenwel of het voldoende plausibel was dat betrokkene buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. Het gegeven dat hij reeds in staat was om met een aantal brieven te reageren duidt hier niet op. Mogelijk is het zo dat door de gebruikte medicatie er momenten zijn dat betrokkene niet helder kan denken, maar dit is beslist niet continue aan de orde (als dat zo zou zijn zou betrokkene worden opgenomen). Overigens wijst ook zijn presentatie bij de verzekeringsartsen niet op dermate problemen (cognitief) dat betrokkene niet in staat zou zijn om bezwaar te kunnen maken. Als extra uitleg voor betrokkene wil ik nog wel aangeven dat er van medische verschoonbaarheid maar zelden sprake is. Het gaat dan bijvoorbeeld om gevallen die bijvoorbeeld acuut zijn opgenomen of mensen die bijvoorbeeld psychotisch zijn geworden en daardoor niet meer adequaat konden reageren. Het is vervelend voor betrokkene, maar feit is en blijft nu eenmaal dat zijn bezwaar te laat is ingediend.

7. Conclusie:

Er zijn geen medisch verschoonbare reden voor te laat indienen voor bezwaar.”

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

3.1. verweerder met opzet een verkeerde voorstelling van de situatie van klager

heeft weergegeven,

3.2. verweerder met opzet de rechten van klager heeft geschonden,

3.3. verweerder klager heeft onderdrukt,

3.4. verweerder aansprakelijk is voor de schade die klager lijdt,

3.5. verweerder per ommegaande de rechten van klager moet herstellen en

compenseren,

3.6. verweerder per ommegaande over moet gaan tot het verstrekken van een

uitkering in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO),

3.7. klager aan medewerkers van het UWV geen toestemming heeft verleend om

fictieve verhalen over hem te schrijven.

4. H et standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1. De kern van de klacht van klager is dat hem ten onrechte geen uitkering op grond van de WIA naar 100% arbeidsongeschiktheid is toegekend. Het College stelt in dat kader voorop dat het aan het UWV is om te bepalen of klager in aanmerking komt voor een dergelijke uitkering en niet het College. Ter beoordeling aan het College is uitsluitend de vraag of verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarvan is sprake als geoordeeld moet worden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen handelen zoals hij heeft gedaan. Tevens geldt dat het in het tuchtrecht gaat om de persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.

5.2. In geschil is de medische rapportage van verweerder van 10 februari 2010. Verweerder heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat er voor klager geen medisch verschoonbare reden aanwezig is geweest om te laat bezwaar te maken tegen de beslissing van het UWV van 10 december 2009. Het College heeft op grond van de overgelegde stukken geen aanwijzingen dat, anders dan klager heeft gesteld, verweerder daarbij een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, laat staan met opzet rechten van klager heeft geschonden of klager heeft onderdrukt. Door klager zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt of aannemelijk wordt dat verweerder bij de beoordeling - dat bij klager medisch gezien geen verschoonbare reden aanwezig is geweest om te laat bezwaar te maken - zodanige beoordelingsfouten heeft gemaakt dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klachtonderdelen onder 3.1 tot en met 3.3. zijn daarmee kennelijk ongegrond.

5.3. Ten aanzien van de hiervoor onder 3.4. tot en met 3.6. vermelde klachten wordt overwogen, zoals hiervoor onder 5.1. reeds is gemeld, dat het niet aan het College is om te beoordelen of klager voor een uitkering in aanmerking dient te komen. Niet is aannemelijk geworden dat verweerder niet in redelijkheid heeft gehandeld. Evenmin is in deze procedure plaats voor de vraag of klager recht heeft op een schadevergoeding. De onder 3.4 tot en met 3.6 vermelde klachtonderdelen zijn daarmee eveneens ongegrond.

5.4. Met betrekking tot klachtonderdeel 3.7. wordt overwogen dat, voor zover die klacht zich tegen persoonlijk handelen van verweerder richt, klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Het College heeft daarmee geen aanwijzingen dat verweerder zich aan het onder 3.7. vermelde verwijt schuldig heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor alle onderdelen kennelijk ongegrond is, en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal

Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft

aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd

tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege

geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en mr.drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.