ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2243 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.110

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2243
Datum uitspraak: 24-07-2012
Datum publicatie: 24-07-2012
Zaaknummer(s): c2011.110
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. Klaagster is door haar huisarts ingestuurd naar de SEH op verdenking van een onderliggend trombose been. Klaagster is gezien door een arts-assistent in opleiding tot internist die, na onderzoek en vervolgens telefonisch overleg met verweerder, internist, het door de huisarts ingezette antibioticum beleid heeft voortgezet en klaagster naar huis heeft gestuurd. Klaagster verwijt verweerder onvoldoende zorg en vervalsing van informatie in het medisch dossier. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.110 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., internist, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Beij, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C.- hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2011, onder nummer 1001c heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011.111, C2011.112 en C2011.113 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Beij voornoemd. Klaagster is niet verschenen. Toen bleek dat klaagster niet op de zitting verscheen, heeft de secretaris voor de aanvang van de behandeling van de zaken, daarover telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster, die niet zelf aan de telefoon wenste te komen, gaf via haar partner te kennen dat zij het beroep bij haar brief van 20 april 2012 aan het Centraal Tuchtcollege, ingekomen op 23 april 2012, had ingetrokken en daarom niet was verschenen. De secretaris heeft toen aan de partner van klaagster meegedeeld dat naar het oordeel van het College de inhoud van die brief in redelijkheid niet als intrekking van het beroep kan worden opgevat zodat de behandeling van het beroep doorgang zou vinden.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster werd op 9 mei 2006 op de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis gezien door een arts-assistent in opleiding tot internist. Klaagster was verwezen door haar huisarts in verband met verdenking op een onderliggend trombosebeen bij een reeds ingestelde behandeling met Augmentin wegens een erysipelas. Bij onderzoek bleek een bloeddruk van 120/70, een pols van 120 per minuut en een temperatuur van 38,9. Er werd een scherp begrensd fel erythemateus gebied vastgesteld. Ook was sprake van een oedemateus gespannen onderbeen en bullae rond de enkel. Verweerder was die dag supervisor. Nadat de assistent-arts de anamnese had afgenomen en lichamelijk onderzoek had verricht, heeft zij telefonisch overleg gepleegd met verweerder. In dit overleg is besloten om geen verdere diagnostiek naar de aanwezigheid van een diepveneuze trombose te doen maar het door de huisarts ingezette beleid te continueren. Klaagster werd voor verdere begeleiding naar de huisarts verwezen.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

a. Verweerder heeft te weinig aandacht besteed aan de medische voorgeschiedenis van klaagster;

b. hij heeft haar na het onderzoek op 9 mei 2006 niet doen opnemen maar

c. heeft haar naar huis gezonden met een verkeerde medicatie en

d. er heeft vervalsing van de informatie in het medisch dossier plaatsgevonden.

4.         Het standpunt van verweerder

Ad a.

De arts-assistent kon op 9 mei 2006 niet over de medische voorgeschiedenis beschikken. Overigens had een eerdere erysipelas niet geleid tot een ander beleid.

Ad b.

De vraag van de huisarts was niet gericht op opname. Daarvoor bestond, gelet op het klinisch beeld, ook geen indicatie.

Ad c

De huisarts had de juiste antibiotica voorgeschreven.

Ad d

Verweerder heeft geen gegevens vervalst.

5.         De overwegingen van het college

Ad a

Anamnese, onderzoek en beleid zijn op 9 mei door de arts-assistent naar behoren verricht en waren geheel in lijn met de professionele maatstaven die daarvoor gelden. Er was sprake van een klassieke erysipelas, in overleg tussen de arts-assistent en verweerder vastgesteld. Het is dan alleszins verdedigbaar om geen nader onderzoek naar een onderliggend trombosebeen te verrichten.

Ad b

Gelet op de duidelijke diagnose was een opname niet geïndiceerd.

Ad c

Het college is het met verweerder eens dat de juiste medicatie was voorgeschreven.

Ad d

Met betrekking tot vervalsing van het dossier is het college niets gebleken.

De klacht is kennelijk ongegrond.

Het college merkt ten behoeve van klaagster nog op dat bij dit oordeel rekening is gehouden met het commentaar van klaagster op het proces-verbaal van de hoorzitting, hetgeen geen verandering in het oordeel heeft gebracht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert impliciet tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in het beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.3       Voor wat betreft de ontvankelijkheid in het beroep van klaagster beoordeelt het Centraal Tuchtcollege de gronden van het beroep in het inleidend beroepschrift als voldoende duidelijk omdat daaruit in voldoende mate afgeleid kan worden dat klaagster het geschil in volle omvang wenste voor te leggen.

4.4       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2012.    Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.