ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2188 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.330
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-06-2012 |
Datum publicatie: | 28-06-2012 |
Zaaknummer(s): | C2011.330 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat hij: a) zijn geheimhoudingsplicht meerdere malen heeft geschonden. b) hem heeft gekrenkt in zijn persoonlijkheid door de crisisdienst in te schakelen zonder enig overleg. c) het genezingsproces van klager heeft benadeeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen a en c ongegrond verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft het Regionaal College overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat het inschakelen van de crisisdienst noodzakelijk was met het oog op een mogelijke dreigende situatie voor de huisarts en zijn assistente, dan wel met het oog op gevaar voor klager zelf. Gegrondverklaring van dit klachtonderdeel, met oplegging van de maatregel van waarschuwing volgt. Het Centraal College verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.330 van:
A., wonende te B., appellant in het principaal beroep, verweerder in het incidenteel beroep, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, wonende te B., verweerder in het principaal beroep, appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 28 oktober 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 juli 2010, onder nummer 10158, heeft dat College klager deels niet-ontvankelijk verklaard, de klacht deels gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend, daarbij tevens incidenteel appel ingesteld. Klager heeft in het incidentele appel een verweerschrift ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2012, waar zijn verschenen klager en de huisarts, laatstgenoemde bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager was sinds medio april 2010 patiënt van verweerder. Verweerder heeft aan klager medicijnen voorgeschreven ter behandeling van een depressie. Er zijn meerdere consulten en visites geweest. Op 16 juli 2010, tijdens een bezoek van verweerder aan klager thuis, heeft verweerder in het bijzijn van de echtgenote van klager telefonisch contact gehad met de crisisdienst. Bij een consult dat eind augustus 2010 plaatsvond, heeft klager aangegeven dat het goed met hem ging en heeft hij verweerder om een kopie van het medisch dossier gevraagd. Ten behoeve van een consult dat op 3 september 2010 met klager gepland stond, heeft verweerder contact opgenomen met de crisisdienst. Afgesproken werd dat een psychiater bij het consult aanwezig zou zijn om klager te beoordelen. Verweerder heeft klager hier vooraf niet over geïnformeerd. Het consult van 3 september 2010 heeft in het bijzijn van de psychiater -en diens collega- van de crisisdienst plaatsgevonden. De betreffende psychiater heeft vervolgens op 6 september 2010 een gesprek met klager gehad. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de psychiater verweerder het advies gegeven de antidepressieve medicatie van klager af te bouwen en te stoppen. Klager heeft zich later bij de praktijk van verweerder laten uitschrijven en zijn patiëntendossier opgehaald.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Desgevraagd heeft klager ter zitting bevestigd dat zijn klacht als volgt luidt.
Klager verwijt verweerder dat hij:
a) zijn geheimhoudingsplicht meerdere malen heeft geschonden. Verweerder heeft tijdens een voor zijn echtgenote bedoeld consult over klager gepraat en daarnaast met de partner van de zus van klager, telefonisch over klager gesproken.
b) hem heeft gekrenkt in zijn persoonlijkheid door de crisisdienst in te schakelen zonder enig overleg. Op het moment dat klager op 3 september 2010 voor een afgesproken consult verscheen en plaats nam in de behandelkamer van verweerder, werd hij door verweerder geconfronteerd met de aanwezigheid van twee personen van de crisisdienst, waardoor klager zich overvallen voelde. Er was geen reden om de crisisdienst in te schakelen.
c) het genezingsproces van klager heeft benadeeld. De wil van verweerder was wet, klager had niets te zeggen en voelde zich door verweerder onder druk gezet om medicijnen in te nemen. Er was een constante dreiging van een gedwongen opname.
Ter zitting heeft klager aangegeven zijn klacht aan te willen vullen met het verwijt dat verweerder, in tegenstelling tot hetgeen hij op 01 oktober 2010 schriftelijk heeft verklaard, het medisch dossier van klager niet heeft verwijderd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft geconstateerd dat klager leed onder angsten/depressies. Na meerdere gesprekken is besloten klager voor een depressie te behandelen door middel van psychotherapie en antidepressiva. Klager nam de voorgeschreven medicatie niet in en is vrij snel met de psychotherapie gestopt. Tijdens een consult van de echtgenote –ook patiënte van verweerder- op 6 juli 2010 waarin zij onder andere aangaf problemen te hebben met de thuissituatie, is als vanzelfsprekend over klager gesproken, aangezien deze thuissituatie alles met klager van doen had. Bovendien was de echtgenote van de medische situatie van klager reeds volledig op de hoogte omdat zij bij alle gesprekken tussen verweerder en klager aanwezig was geweest. De zus van klager heeft op
5 juli 2010 haar zorgen over klager in een telefoongesprek aan de assistente van verweerder geuit. Verweerder heeft naar aanleiding van dat telefoongesprek later teruggebeld en aangegeven dat hij geen mededelingen kon doen in verband met zijn geheimhoudings-plicht. Tijdens een visite aan klager op 16 juli 2010, waarbij hij klager en zijn echtgenote uitgebreid heeft gesproken, heeft verweerder in overleg met de echtgenote van klager, de crisisdienst op de hoogte gebracht van een mogelijk escalerende situatie. Klager is uiteindelijk toch begonnen met het innemen van antidepressiva. Verweerder heeft nimmer met een dwangopname gedreigd. Eind augustus 2010 meldde klager dat de depressie verdwenen was. Verweerder heeft klager op zijn verzoek een kopie van het medisch dossier meegegeven. Op 3 september 2010 nam klager contact met verweerder op; klager was boos en vroeg op een dringende manier om een afspraak voor diezelfde dag. Hij verzocht verweerder bovendien om zijn dossier te verwijderen. Omdat verweerder klager op dat moment als manisch depressief inschatte en hij een dreiging in zijn richting en in die van zijn assistente voelde, heeft verweerder na overleg met zijn collega, de crisisdienst gebeld. Afgesproken werd dat een psychiater bij het consult met klager aanwezig zou zijn om te beoordelen of klager manisch was geworden. Verweerder heeft klager hierover vooraf niet geïnformeerd. Hoewel klager hierover boos was, heeft hij zich in het gesprek coöperatief opgesteld. Verweerder heeft klager niet willen krenken en heeft het belang van klager steeds voor ogen gehad. Verweerder is bij zijn beroepsmatig handelen gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening; hij heeft gehandeld conform de op hem rustende zorgplicht.
5. De overwegingen van het college
Wat betreft de aanvulling van de klacht door klager ter zitting merkt het college het volgende op. Een klacht dient in beginsel bij het klaagschrift te worden ingediend. Het is in strijd met de regels van een goede procesorde om eerst ter zitting een (aanvullende) klacht in te dienen. Het college zal dit klachtonderdeel dan ook niet behandelen en verklaart klager daarin niet-ontvankelijk. Dat verweerder ter zitting op het nieuwe klachtonderdeel heeft gereageerd, doet daar niet aan af.
Ad a)
Gelet op zijn geheimhoudingsplicht is het verweerder in beginsel niet toegestaan om met anderen over klager te spreken. Vaststaat dat de echtgenote van klager bij alle consulten en visites aan klager aanwezig is geweest –hetgeen klager ook uitdrukkelijk wilde- en dat het spreken over klager tijdens het voor de echtgenote bedoelde consult van 6 juli 2010 het gevolg was van de door de echtgenote geschetste problematiek rondom de thuissituatie. Niet is gebleken dat verweerder tijdens dat gesprek zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
Ter zitting is aannemelijk geworden dat verweerder, naar aanleiding van de door de zus geuite zorgen over klager, tijdens het telefoongesprek met de partner van de zus weliswaar over klager heeft gesproken, maar niet is komen vast te staan dat verweerder dat op een zodanige wijze heeft gedaan, dat hij zijn beroepsgeheim in dit gesprek heeft geschonden. De verklaring d.d. 22 februari 2011 die de partner van de zus zelf over dit telefoongesprek heeft opgesteld (als productie overgelegd bij repliek) wijst daar ook niet op. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad b)
Het college stelt vast dat er geen sprake is van informed consent ten aanzien van het inschakelen van de crisisdienst ten behoeve van het consult van klager op
3 september 2010. Door klager, zonder voorafgaand overleg, tijdens het consult te confronteren en te overdonderen met de aanwezigheid van een psychiater en diens collega van de crisisdienst, heeft verweerder naar het oordeel van het college tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Niet aannemelijk is geworden dat het inschakelen van de crisisdienst noodzakelijk was met het oog op een mogelijke dreigende situatie voor verweerder (en zijn assistente), dan wel met het oog op gevaar voor klager zelf. Dat verweerder zijn collega hierover vooraf nog heeft geraadpleegd, doet hier niet aan af. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad c)
Vastgesteld kan worden dat de communicatie tussen partijen niet optimaal is verlopen. Verweerder heeft in de zorgelijke situatie van klager met voortvarendheid willen ingrijpen, maar heeft daarbij de signalen van klager, dat hij zich door verweerder onder druk gezet voelde, niet als zodanig herkend. Het uitoefenen van druk op een patiënt is op zich niet verwijtbaar, mits dit in het belang van de patiënt gebeurt. Aannemelijk is geworden dat er van het uitoefenen van enige druk door verweerder sprake is geweest, doch het college oordeelt dat verweerder in redelijkheid mocht menen dat dit in het belang van klager was. Vaststaat dat er is gesproken over een dwangopname, maar niet is komen vast te staan dat verweerder op ongeoorloofde wijze en constant met een dwangopname heeft gedreigd. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Nu niet is vast komen te staan dat het herstelproces van klager is benadeeld, is dit klachtonderdeel ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager komt in hoger beroep van de uitspraak van het Regionaal College, voor zover daarin de klachtonderdelen a) Schending geheimhoudingsplicht en c) Benadeling van het genezingsproces ongegrond zijn verklaard. De huisarts heeft incidenteel geappelleerd van de gegrondverklaring door het Regionaal College van klachtonderdeel b) Het inschakelen van de crisisdienst zonder overleg met klager.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. In eerste aanleg heeft klager ter zitting een nieuwe klacht geformuleerd, althans de gronden van zijn klacht aangevuld, hetgeen het Regionaal College in strijd met de regels van een goede procesorde heeft geacht. Het Regionaal College heeft het aangevulde klachtonderdeel bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. Ter zitting in hoger beroep heeft klager te kennen gegeven dat hij met betrekking tot deze nieuwe klacht opnieuw een procedure in eerste aanleg is gestart, zodat dit klachtonderdeel in ieder geval geen deel uitmaakt van het hoger beroep.
4.3 De behandeling van het hoger beroep van klager heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep van klager moet worden verworpen
4.4 Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van de huisarts overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Het Regionaal College heeft geoordeeld dat op basis van de stellingen van de huisarts niet aannemelijk is geworden dat het inschakelen van de crisisdienst noodzakelijk was met het oog op een mogelijk dreigende situatie voor de huisarts en zijn assistente, dan wel met het oog op gevaar voor klager zelf. Het had, gelet op dat oordeel, op de weg van de huisarts gelegen in hoger beroep zijn motivering voor het inschakelen van de crisisdienst zonder daarover met klager te overleggen, nader te adstrueren. De huisarts heeft dit echter nagelaten, zodat het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van dit verwijt van klager aan de huisarts in hoger beroep niet komt tot de vaststelling van andere feiten of beschouwingen dan het Regionaal Tuchtcollege. De gegrondverklaring van klachtonderdeel b) wordt derhalve in hoger beroep bevestigd.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep van klager;
verwerpt het incidenteel beroep van de huisarts;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Bouman, voorzitter, mr. H.C. Cusell en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en M.A.P.E. Bulder-van Beers en
M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juni 2012.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.