ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2172 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.078

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2172
Datum uitspraak: 26-06-2012
Datum publicatie: 27-06-2012
Zaaknummer(s): c2011.078
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is de vader van patiënte. Patiënte was in een vegetatief laagbewuste toestand tengevolge van een meningococcensepsis opgenomen in het revalidatiecentrum waar de aangeklaagde als revalidatiearts werkzaam is. Het doel was om met vroege intensieve neurorevalidatie een verbetering van haar neurologisch toestand te bereiken. Men besloot tot stopzetting van de behandeling, omdat men binnen de revalidatie-instelling van mening was dat patiënte minimale vooruitgang liet zien. Klager heeft zich daartegen verzet, maar uiteindelijk is patiënte met toestemming van de kortgeding rechter en met indicatie CIZ ontslagen. Klager is van mening dat patiënte doorverwezen had moeten worden naar een regulier revalidatiecentrum, hetgeen (onder anderen) de arts opzettelijk heeft tegengehouden. Patiënte had niet opgenomen moeten worden in de instelling waarheen zij is overgeplaatst. Dat is niet de juiste plek. Zij wordt daar aan haar lot overgelaten. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

vo or de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.078 van:

A., wonende te B. (C.), appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: D., wonende te E.,

tegen

I., revalidatiearts, werkzaam te G., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 15 december 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen revalidatiearts I. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2010, onder nummer 09235b heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken A. / F., revalidatiearts (C2011.077) en A. / J., revalidatiearts (C2011.079) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 mei 2012, waar zijn verschenen D. als gemachtigde van klager alsmede de arts, bijgestaan door

mr. C.W.M. Verberne voornoemd.

De zaak is door de gemachtigden van partijen bepleit aan de hand van pleitnota’s die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is de vader van K., hierna te noemen: patiëntje. In een vegetatief laagbewuste toestand tengevolge van een meningococcensepsis was zij opgenomen in het revalidatiecentrum waar verweerder vanaf 9 april 2009 werkzaam was. Patiëntje is op 3 juli 2009 uit het centrum ontslagen.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager is van mening dat patiëntje had moeten worden doorverwezen naar een regulier revalidatiecentrum, hetgeen (onder anderen) verweerder opzettelijk heeft tegengehouden. Zij had niet opgenomen mogen worden in de instelling waarheen zij is overgeplaatst. Dat is niet de juiste plek. Zij wordt daar aan haar lot overgelaten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder werkt eerst vanaf 9 april 2009 in de instelling.

Ten tijde van het ontslag bestond er geen revalidatie-indicatie.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Het gaat erom of aan verweerder enig individueel verwijt valt te maken over de wijze waarop hij ten opzichte van patientje heeft gehandeld.

Het college is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in de periode vanaf 9 april 2009 tot 3 juli 2009 heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van patiëntje.

Niet is gebleken dat er ten tijde van het ontslag een revalidatie-indicatie bestond, zodat de, overigens met behulp van de rechter tot stand gekomen en getoetste plaatsing, als correct moet worden beschouwd.

Ook overigens is niet gebleken dat verweerder in enigerlei opzicht onjuist of verwijtbaar heeft gehandeld.

De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven. Dit echter met dien verstande dat in de bestreden beslissing ”patientje” moet worden vervangen door “patiënte”. Het gaat in de onderhavige zaak namelijk om een jonge vrouw.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot oplegging van een maatregel.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot afwijzing van het hoger beroep en daarmee de handhaving van de afwijzing van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege, al dan niet met aanpassing en aanvulling van die uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, leden-juristen en dr. M.M. Veering en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

26 juni 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.