ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.005
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-06-2012 |
Datum publicatie: | 27-06-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.005 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt arts dat zonder zijn toestemming is besloten om zijn meerderjarige dochter over te plaatsen naar een ander ziekenhuis. RTG oordeelt dat ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst toestemming van een patiënt nodig is (art.7:450 lid 1 BW) tenzij er sprake is van wilsonbekwaamheid (art.7:465 BW) of van een noodsituatie (art.7:466 BW). Patiënte was in coma en moest beschouwd worden als niet in staat tot redelijke waardering van haar belangen althans wilsonbekwaam. In die situatie moet behandelend arts bepalen jegens welke persoon de verplichtingen jegens patiënt moeten worden nagekomen. Nakoming dient voor alles verenigbaar te zijn met zorg van goed hulpverlener. Gezien ernstige verstoring in vertrouwensband met ouders was overplaatsing van patiënte zonder toestemming van klager gerechtvaardigd. Klacht wordt afgewezen. In beroep bevestigt het CTG het oordeel van het RTG. Beroep wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.005 van:
A., wonende althans verblijvende te B., C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde D. te E.,
tegen
L., neuroloog, wonende te J., verweerster in beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. A.M. den Hertog-de Visser, als jurist verbonden aan het P. te J..
1. Verloop van de procedure
Appellant - hierna klager - heeft op 18 november 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s- Gravenhage tegen verweerster - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 oktober 2010, onder nummer 2008 H 178d, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijk met de zaken onder nummer C2011.003 (klager / I.,
internist), C2011.004 (klager / K., neuroloog), C2011.006 (klager / M., neuroloog), C2011.007 (klager / N., neuroloog) en C2011.008 (klager / O., arts maatschappij en gezondheid) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 mei 2012.
Verschenen zijn de gemachtigde van klager, D. en de arts, bijgestaan door
mr. A.M. den Hertog- de Visser. Klager is niet ter terechtzitting aanwezig. Hij heeft tevoren bericht van verhindering gezonden.
D. en mr. Den Hertog- de Visser hebben de standpunten van partijen over en weer toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op 27 mei 2008 kreeg klagers dochter, H. geboren op 17 april 1987, verder te noemen patiënte, hevige hoofdpijn en koude rillingen. In de loop van de volgende ochtend kon zij plotseling niet meer lopen en kreeg zij moeite met ademhalen. Na een telefonisch verzoek van klagers echtgenote heeft de huisarts een visite afgelegd, waarna patiënte in coma raakte en na een hartstilstand werd gereanimeerd. Met een traumahelikopter werd patiënte naar het ziekenhuis gebracht, waar werd geconstateerd dat er sprake was van een meningokokkensepsis.
3. De klacht
Klager verwijt de arts dat zonder zijn toestemming is besloten tot overplaatsing van patiënte naar een ander ziekenhuis. Dit was bovendien in strijd met artikel 7:460 BW. Volgens de artsen had klager, zonder uitspraak van de rechtbank dat klager de wettelijke vertegenwoordiger was van de meerderjarige patiënte, geen zeggenschap over haar behandeling. Dit werd bevestigd door de ziekenhuisdirectie, ziekenhuisjurist en klachtencoördinator. Volgens klager is dit niet juist ingevolge artikel 7:465 lid 3 Burgerlijk Wetboek. In de brief van 11 juli 2010, waarin klager berichtte verhinderd te zijn voor de zitting van 31 augustus 2010, heeft klager de verwijten jegens de arts aangevuld.
4. Het standpunt van de arts
Patiënte was met een multipel orgaan falen op basis van een meningokokken sepsis opgenomen op de afdeling IC van 28 mei 2008 tot 19 juni 2008, waarna zij nog steeds in comateuze toestand werd overgeplaatst naar de afdeling neurologie. De arts was als supervisor in de periode van 19 juni 2008 tot en met 24 juni (Centraal Tuchtcollege leest 24 juli) 2008 (met uitzondering van 20 tot en met 27 juni 2008 en alle vrijdagen) betrokken bij de behandeling van patiënte. De verstandhouding met tussen klager en de artsen verslechterde steeds meer gezien de discussies over de behandelingen (het weigeren van de medisch geïndiceerde tracheostomie) en het gebrek van vertrouwen van klager in de zorg voor patiënte. Dit escaleerde toen klager, weigerde in te stemmen met het voorstel tot plaatsing van de medisch geïndiceerde PEG-sonde, ondanks toelichting van het belang van patiënte daarbij. Ingestemd werd met een second opinion, waarin het beleid van de afdeling werd ondersteund. Desondanks en na meerdere gesprekken bleef klager ontevreden en zich verzetten tegen de PEG-sonde. Klager heeft daarna de hele afdeling neurologie uit de zorg voor patiënte ontslagen. In overleg met klager is toen getracht tot een oplossing te komen en overplaatsing te organiseren. Aanvankelijk stond klager open voor overplaatsing maar toen dit georganiseerd was, liet hij weten daartegen bezwaar te hebben. In het belang van patiënte is vervolgens toch tot overplaatsing besloten, en dit is namens het afdelingshoofd neurologie aan klager bericht.
5. De beoordeling
5.1 Voor verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst is toestemming nodig van een patiënt (7:450 lid 1 BW of de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)), tenzij er sprake is van een wilsonbekwame patiënt (7:465 WGBO) of een noodsituatie (7:466 WGBO) waarin toestemming niet kan worden afgewacht omdat direct moet worden ingegrepen. Patiënte was bij opname in het ziekenhuis in coma, waardoor zij niet in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen althans als wilsonbekwaam beschouwd diende te worden. In dat geval dient een behandelend arts te bepalen jegens welke persoon zijn verplichtingen nagekomen moeten worden. Dit kan een door de rechter benoemde vertegenwoordiger zijn (curator of mentor) of een door een patiënt zelf schriftelijk gemachtigde, en bij gebreke daarvan een niet als zodanig benoemde vertegenwoordiger, doorgaans de partner of een familielid (artikel 7:465 lid 3 BW). Wie van de familieleden dit is, is afhankelijk van de omstandigheden en door de arts te bepalen. Bij deze keuze zal de arts de feitelijke relatie tot de patiënt moeten meewegen, aangezien het er immers om gaat of het betreffende familielid ook geacht kan worden daadwerkelijk de wil van patiënte naar voren te brengen. Deze nakoming dient echter voor alles verenigbaar te zijn met de zorg van een goed hulpverlener (artikel 7:465 lid 4 BW). Dit laatste kan er in uitzonderingsgevallen toe leiden dat de wilsuiting van een vertegenwoordiger niet hoeft te worden gevolgd, indien deze kennelijk niet in het belang van de patiënt is. Aldus dient buiten een noodsituatie zonder toestemming van de vertegenwoordiger een behandeling van een wilsonbekwame patiënt niet plaats te vinden, tenzij de zorg van een goed hulpverlener met zich meebrengt dat de patiënt toch behandeld dient te worden.
5.2 Aangezien van patiënte geen partner of andere familieleden bekend waren, lag het in dit geval voor de hand om de verplichtingen jegens haar ouders na te komen. Dit geldt in beginsel ook voor de beslissing om patiënte over te plaatsen naar een ander ziekenhuis. Ter zitting heeft de arts toegelicht dat deze beslissing was gebaseerd op het belang van patiënte, waarbij in ogenschouw werd genomen de verwachting dat de situatie tussen de behandelaars en de ouders van patiente op een andere locatie zou kunnen verbeteren.
5.3.Het College is van oordeel dat de arts zich met haar collega’s duidelijk heeft ingespannen om patiënte een goede behandeling te geven. Hierbij werden de arts en haar collega’s door klagers weigerachtige houding meerdere malen ernstig bemoeilijkt. Blijkens dan wel als gevolg van de telkens terugkerende ernstige meningsverschillen over de behandeling was vrijwel vanaf het begin van een behoorlijke vertrouwensband tussen klager en de artsen geen sprake. Gezien de ontstane verstoring van de vertrouwensband en de ernst daarvan was de beëindiging van de behandelingsovereenkomst met patiënte in dit geval althans overplaatsing van patiente naar een ander ziekenhuis gerechtvaardigd waarbij van belang is dat daarmee voor adequate vervanging van de hulpverlening is zorg gedragen. Overigens heeft klager niet gesteld of onderbouwd in de stukken dat en waarom het in het belang was van de behandeling van patiënte om in het ziekenhuis te blijven dan wel in strijd was met haar belang om tot overplaatsing over te gaan.
5.4. Het College heeft geen aanwijzingen dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht van klager zal worden afgewezen. De klachtonderdelen tegen de arts, waarmee klager zijn klacht bij repliek heeft uitgebreid, zijn door de arts gemotiveerd bestreden. De gegrondheid van ook deze klachtonderdelen is niet komen vast te staan. De overige uit de klachtonderdelen voortvloeiende verwijten zijn door klager eerst na sluiting van het vooronderzoek gepresenteerd, zodat de arts daarop niet meer behoorlijk heeft kunnen reageren en het gelet op het beginsel van een goede procesorde niet gerechtvaardigd is daarop – voor zover in het vorenstaande niet is gebeurd – daarop afzonderlijk nog te beslissen.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Klager is de vader van H., geboren op 17 april 1987 - verder patiënte te noemen -. Patiënte was van 28 mei 2008 tot 25 juli 2008 opgenomen in het P. te J.. De arts is in dit ziekenhuis als neuroloog werkzaam en was in de periode van 19 juni 2008 tot en met 24 juli 2008, behoudens in de periode van 20-27 juni 2008 en alle vrijdagen, als supervisor van de zaalarts betrokken bij de behandeling van patiënte. Kern van het verwijt dat klager de arts maakt is dat zonder zijn toestemming is besloten om patiënte van het P. naar het Q. over te plaatsen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen.
3.2. Met zijn beroep beoogt klager zijn oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.
3.3. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.
3.4. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, leden-juristen en dr. M.M. Veering en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr.C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.