ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2145 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.180

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2145
Datum uitspraak: 21-06-2012
Datum publicatie: 21-06-2012
Zaaknummer(s): c2011.180
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist. De internist, verweerster, is door de haio telefonisch in consult gevraagd ter zake van de spoedopname van de vader van klaagster, patiënt. Verweerster heeft op basis van de informatie die zij van de haio kreeg geoordeeld dat patiënt met pijnstillende medicatie opgenomen kon worden in afwachting van een echo de volgende ochtend. De volgende ochtend is patiënt, op weg naar de echo, overleden aan een ruptuur in de aorta. Klaagster verwijt de arts nalatigheid en gebrekkige communicatie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.180 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., internist, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Fedder, verbonden aan de stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 20 augustus 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 maart 2011, onder nummer 10115, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 april 2012, waar zijn verschenen klaagster en de arts, bijgestaan door mr. Fedder voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de vader van klaagster, geboren op 13 juni 1945 en overleden op

4 december 2009, hierna patiënt te noemen.

Op 3 december 2009 heeft patiënt om 20.56 uur de huisartsenpost gebeld met klachten over buikpijn, pijn op de borst en pijn links onder in de rug. Patiënt is naar de huisartsenpost gegaan en daar tot 21.57 uur onderzocht. Vervolgens is hij per ambulance overgebracht naar het aan de overzijde gelegen ziekenhuis. Patiënt is op de Spoedeisende Hulp eerst door een verpleegkundige en later door de dienstdoende huisarts in opleiding ( HAIO) gezien. Verweerster had toen dienst en werd omstreeks middernacht door de HAIO telefonisch in consult gevraagd. Afgesproken werd dat patiënt werd opgenomen op de Acute Opname Afdeling. Er werd pijnstillende medicatie voorgeschreven en een klysma. Controle van bloeddruk en pols vond plaats. Voor de volgende ochtend 10.00 uur werd een echografie gepland. Verweerster heeft op 4 december 2009 om 8.30 uur patiënt gezien. Op weg naar de echografie is patiënt onwel geworden. Een uitgebreide reanimatie heeft niet mogen baten; patiënt is om 10.42 uur overleden. Obductie heeft uitgewezen dat sprake was van een aneurysma dissecans van de aorta ascendens met een ruptuur vlak voor de arterie carotis rechts.

             3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met de eerste tuchtnorm door - zakelijk weergegeven - de acuutheid van de situatie van patiënt onjuist te beoordelen; patiënt na de opname op de Spoedeisende Hulp niet zelf te zien, te bekijken en te onderzoeken; niet te laten starten met onderzoeken; onvoldoende specifieke observatieopdrachten te geven aan de HAIO en de mededelingen van de huisarts en de ambulancedienst in de wind te slaan.

Klaagster heeft daartoe nog met name aangevoerd als volgt.

In verband met ondragelijke pijnen is patiënt zelf naar de huisartsenpost gegaan. In de ambulance is nog een hartfilmpje gemaakt. Zowel bij de huisarts als bij het ambulancepersoneel is aangegeven dat er sprake was van pijnklachten in de buik, pijn en knijpend gevoel midden op de borst, pijn links in de onderrug, draaierig gevoel en niet kunnen stilzitten van de pijn. Het is onbegrijpelijk dat in de gegevens van het ziekenhuis geen melding wordt gemaakt van pijn in de borst, althans dat zulks niet is onderkend. Het is onwaarschijnlijk dat patiënt bij binnenkomst op de Spoedeisende Hulp en/of aan de HAIO geen melding heeft gemaakt van pijnklachten op de borst. De HAIO heeft trouwens aangegeven dat zij op de hoogte was van pijnklachten op de borst, maar dat men zich daarop niet geconcentreerd heeft omdat de pijn in de buik ernstiger was. De huisarts heeft zelfs nog om 23.30 uur met het ziekenhuis gebeld om te vragen hoe de toestand van patiënt was. Verweerster, hoofdbehandelaar, was thuis en is die avond/nacht niet naar het ziekenhuis gekomen. Verweerster heeft weliswaar telefonisch contact met de HAIO gehad, maar uit niets blijkt dat de HAIO ervaren was en voldoende kennis van zaken had, waarop verweerster haar beleid mocht baseren. Verweerster heeft nagelaten patiënt te zien en mede naar aanleiding daarvan een verkeerde inschatting gemaakt van de acuutheid van de situatie en van de werkdiagnose. Er had aanvullend onderzoek verricht moeten worden. Toen patiënt werd gereanimeerd, is klaagster daarover telefonisch - niet door verweerster - geïnformeerd. In het ziekenhuis heeft klaagster de reanimatie meegemaakt. Zij is niet op de hoogte gehouden van hetgeen gaande was.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.    

Verweerster kan zich niet herinneren dat de HAIO bij het consult om middernacht heeft gesproken over pijnklachten op de borst; de buikklachten stonden op de voorgrond. De HAIO en verweerster overwogen niersteen-/galsteenkoliek/heftige buikkrampen bij obstipatie. Verweerster is niet gevraagd die nacht te komen. Zelf schatte verweerster op basis van hetgeen de HAIO haar vertelde de situatie niet zodanig in dat zij noodzakelijk de patiënt die nacht nog moest zien. Er was geen aanwijzing voor een levensbedreigende situatie. De artsen die op de Eerste Hulp werken zijn wel degelijk kundig en werken volgens een vaste methode.

De volgende ochtend om 8.30 uur is verweerster bij patiënt langs geweest. Het ging beter met hem. Patiënt maakte bij verweerster geen melding van pijnklachten op de borst. Verweerster heeft patiënt onderzocht en besloten de uitkomst van de echo af te wachten. Op weg naar de echografie werd patiënt plotseling onwel. Tijdens de reanimatie heeft verweerster zelf klaagster daarover gebeld. Na het overlijden heeft verweerster in het bijzijn van de HAIO nog enkele keren met klaagster en haar moeder gesproken.

5.         De overwegingen van het college

Duidelijk is dat patiënt naast de buikpijn ook pijn in de borst heeft aangegeven bij de huisartsenpost en in de ambulance. Het overdrachtsformulier spoedeisende hulp vermeldt evenwel "PoB-" en "Algemene indruk: Niet acuut zieke man, sterke bewegingsdrang". Bij de aanvullende diagnostiek zijn alle uitslagen goed. Verweerster is ’s nachts door de HAIO in consult gevraagd. Gelet op de voorliggende gegevens behoefde verweerster niet bedacht te zijn op een scheur in de binnenwand van de aorta op 9 cm van de hartklep. Ook toen verweerster de volgende ochtend om 8.30 uur patiënt zag, waren er geen symptomen, die wezen op de aanwezigheid van een scheur als hiervoor omschreven en het gevaar van een acute doorbraak van die scheur. Naar het oordeel van het college heeft verweerster met betrekking tot de opname, het onderzoek en de opdrachten aan de verpleging gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden. Het gaat niet aan het handelen van verweerster in het licht van de wetenschap achteraf te beoordelen.

Toen patiënt werd gereanimeerd is klaagster daarover geïnformeerd. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster dat heeft gedaan of een ander. In elk geval is klaagster tijdig gewaarschuwd. Enig tekortschieten van verweerster op dat punt is niet komen vast te staan. Vast staat wel dat verweerster na het overlijden meerdere gesprekken met klaagster en haar moeder heeft gevoerd. Dat klaagster geconfronteerd is met de reanimatie zonder dat er op dat moment uitleg werd gegeven c.q. kon worden gegeven en vervolgens met het overlijden van haar vader, moet voor haar een zeer aangrijpende ervaring zijn geweest. Dit laat evenwel onverlet dat de klacht naar het oordeel van het college ongegrond moet worden bevonden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.4       Op 3 december 2009 in de avond is de vader van klaagster - hierna patiënt - door de dienstdoende huisarts op de door hem bezochte huisartsenpost onderzocht en vervolgens per ambulance doorgestuurd naar het aan de overzijde gelegen ziekenhuis. Aldaar is patiënt op de Spoedeisende Hulp gezien door de dienstdoende huisarts in opleiding (HAIO). Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de HAIO telefonisch contact opgenomen met de arts. Uit hetgeen door de HAIO op het overdrachts-formulier spoedeisende hulp met betrekking tot de toestand van patiënt is genoteerd, blijkt het Centraal Tuchtcollege dat het  niet aannemelijk is dat aan de arts is doorgegeven dat patiënt klaagde over pijn op de borst en pijn in de rug nu deze klachten (afgezien van de vermelding van “kolieken met uitstraling naar de onderrug en rechterschouder”) niet in de anamnese op het overdrachtsformulier zijn terug te vinden. Ervan uitgaande dat de op het overdrachtsformulier omschreven klachten door de HAIO aan de arts gepresenteerd zijn, is de door de arts gestelde differentiaal diagnose (te weten problemen met de galblaas, nierstenen of obstipatie) en daaraan gekoppeld het voorschrijven van pijnstillende medicatie en een klysma, gevolgd door een echografie de volgende ochtend, niet onbegrijpelijk. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege gaf de aan de arts door de HAIO verstrekte informatie onvoldoende aanleiding om door te vragen omtrent de toestand van patiënt en mocht de arts op hetgeen door de HAIO aan klachten werd gepresenteerd, afgaan.

Het feit dat patiënt Prednison gebruikte had, in combinatie met de buikklachten, mogelijk tot een andere diagnose kunnen en moeten leiden, maar nu het gebruik van Prednison niet vermeld wordt op het overdrachtsformulier is aannemelijk dat de arts ook daarvan niet door de HAIO op de hoogte is gesteld.

4.5       Gelet op het voorgaande stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat er bij de overdracht van informatie rondom de patiënt veel cruciale informatie is weggelekt, hetgeen valt te betreuren. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt echter dat dit de arts niet tuchtrechtelijk kan worden verweten en wijst er overigens nog op dat de arts de patiënt de volgende ochtend zelf heeft gezien en ook toen niet is geconfronteerd met klachten over pijn op de borst en pijn in de rug.

4.6       Partijen blijven verdeeld over de vraag of de arts klaagster zelf telefonisch op de hoogte heeft gesteld van het feit dat patiënt werd gereanimeerd of dat iemand anders dat heeft gedaan en voorts over de vraag of de arts bij de reanimatie van patiënt aanwezig is geweest of niet.

Met betrekking tot het informeren van klaagster over de reanimatie van patiënt deelt het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klaagster in ieder geval tijdig is gewaarschuwd en dat enig tekortschieten van de arts op dit punt niet is komen vast te staan. Voor wat betreft de vraag of de arts bij de reanimatie aanwezig is geweest acht het Centraal Tuchtcollege het aannemelijk dat de arts, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, aanvankelijk bij de reanimatie aanwezig was maar heeft plaatsgemaakt voor de intensivist, op het moment dat deze zich op de intensive care heeft gemeld. Vanaf dat moment ging de verantwoordelijkheid voor de patiënt, ook wat betreft het informeren van familieleden, over op de intensivist. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts is het Centraal Tuchtcollege ook hier niet gebleken.

4.7       Al het bovenstaande tezamen leidt ertoe dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. H.E. Sluiter en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2012.

                                               Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.