ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.273

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2101
Datum uitspraak: 07-06-2012
Datum publicatie: 07-06-2012
Zaaknummer(s): c2011.273
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts niet gereageerd te hebben op verzoeken om nadere informatie m.b.t. klagers dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk omdat niet is komen vast te staan dat de huisarts jegens klager of diens dochter handelingen heeft verricht op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.273 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,

tegen

C., huisarts, gevestigd te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: prof. mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 6 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag en na verwijzing op 16 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 maart 2011, onder nummer 10/255 heeft laatstgenoemd college klager niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 april 2012, waar zijn verschenen mr. Diesfeldt voornoemd namens klager en de arts, bijgestaan door mr. Kastelein, eveneens voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder is werkzaam geweest als assistent neurologie in het E.

2.2       Klager is de vader van F..

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd heeft op verzoeken van klager om nadere informatie met betrekking tot F., alsmede nalatig is geweest door brieven van klager in de periode 27 oktober 2002 tot en met 24 augustus 2003 niet te beantwoorden.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt primair dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat verweerder geen individuele gezondheidszorg aan klager en/of diens dochter heeft verleend dan wel omdat klager niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt nu er geen arts-patiëntrelatie is geweest tussen verweerder en klager en/of diens dochter. Subsidiair heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college

5.1       Klager heeft gesteld dat hij het E. op 27 oktober 2002 heeft gevraagd om zijn dochter te onderzoeken. Voorts heeft hij gesteld dat hem op 7 november 2002 is bericht dat er een afspraak voor een consult met verweerder op 10 maart 2003 is gemaakt en dat hij verweerder een aantal brieven heeft gestuurd waarop hij geen antwoord heeft gekregen.

5.2       Verweerder heeft hier in zijn verweerschrift onder meer tegenover gesteld dat hij tot eind april 2003 werkzaam is geweest in het E. als (beginnend) assistent neurologie. Verweerder acht het niet uitgesloten dat klager voor zijn dochter een uitnodiging heeft gekregen voor een consult op de polikliniek neurologie waarop zijn naam vermeld stond. Verweerder weet echter zeker dat hij klager en/of zijn dochter nooit gezien of gesproken heeft.

5.3       Bij wijze van repliek heeft de gemachtigde van klager voor zover hier van belang het volgende aan het college laten weten:

“Helaas heeft cliënt geen contact meer met mij opgenomen en lukt het mij niet hem te bereiken. Het is voor mij dan ook niet mogelijk in te gaan op het verweerschrift namens C. anders dan cliënt zelf al in zijn klaagschrift heeft aangegeven (…).”

5.5       Op grond van het bovenstaande moet het college concluderen dat niet is komen vast te staan dat verweerder handelingen op gebied van de individuele gezondheidszorg jegens klager en/of zijn dochter heeft verricht waarop het tuchtrecht van toepassing is. Niet is komen vast te staan dat verweerder betrokken is geweest bij een uitnodiging voor een consult op zijn naam en klager heeft zijn stelling dat dit wel het geval zou zijn niet feitelijk onderbouwd. Onweersproken is voorts door verweerder gesteld dat er nooit direct contact is geweest tussen klager en/of diens dochter en verweerder.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk geen betrekking heeft op enig handelen als bedoeld in artikel 47, lid 1van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Daaruit volgt dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht en geconcludeerd tot ontvankelijkverklaring van klager en gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2              De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en F.M.M. van Exter en dr. R.P. Kleyweg, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2012.    Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.