ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2005 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.297
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2005 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2012 |
Datum publicatie: | 08-05-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.297 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager stond onder behandeling bij verweerster, cardioloog, en had een klacht ingediend tegen een collega-cardioloog van verweerster. Klager verwijt verweerster dat zij tijdens een telefoongesprek op ongeoorloofde wijze getracht heeft hem te bewegen tot het intrekken van die klacht tegen haar collega-cardioloog. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.297 van:
A., wonende te B., appellant,
tegen
C., cardioloog, wonende te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. Bos, als jurist verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klager - heeft op 26 augustus 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen cardioloog C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 juli 2011, onder nummer 2010-161 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2012, waar zijn verschenen klager en de arts. De arts is bijgestaan door mr. M.J. Bos.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. De in eerste aanleg vastgestelde feiten zijn als volgt.
“2. De feiten
2.1 Klager is bekend met een hoge bloeddruk. Klager stond hiervoor onder behandeling bij de arts, werkzaam bij het E.-Ziekenhuis te F.. Klager slikte in overleg met de arts in eerste instantie het medicijn Metoprolol. Vanwege de bijwerkingen van Metoprolol op klagers welzijn, schreef de arts op
16 juli 2010 het medicijn Micardis (80 mg) voor.
2.2 Klager fietst vele kilometers en had de gewoonte om na een fietsrit zijn bloeddruk te meten. Sinds het slikken van het medicijn Micardis bemerkte klager dat hij na het fietsen een zeer lage bloeddruk had en dat zijn pols niet (snel genoeg) wilde zakken. Ook was hij sinds de datum van inname grieperig en had hij moeite met slapen.
2.3 Klager bracht zijn klachten in verband met het gebruik van Micardis. Daarom nam hij op 3 augustus 2010 contact op met de afdeling cardiologie van het E.- Ziekenhuis te F., alwaar de arts werkzaam is. Klager werd te woord gestaan door de secretaresse. De secretaresse heeft deze klachten aan een collega van de arts doorgegeven, omdat de arts zelf op vakantie was. De collega-arts heeft het dossier van klager ingezien en de klachten niet in verband gebracht met een (acuut) cardiaal probleem. De collega-arts heeft aan de secretaresse doorgegeven dat klager zich met deze klachten tot de huisarts moest wenden. De secretaresse heeft klager op 4 augustus 2010 het advies van de collega-arts telefonisch aan klager meegedeeld. Klager was het met dit advies niet eens.
2.3 Klager heeft op 6 augustus 2010 een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage ingediend, nu hij zich niet kon vinden in de behandeling door de collega-arts. Tevens heeft hij bij brief van 10 augustus 2010 de arts ingelicht over zijn onvrede.
2.4 De arts heeft op 17 augustus 2010 telefonisch contact opgenomen met klager. De inhoud van het gesprek heeft zij bij brief van diezelfde datum aan klager bevestigd. Klager heeft hierop gereageerd bij brieven van 17, 19 en 22 augustus 2010.”
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Klager meent dat de arts tijdens het telefoongesprek van 17 augustus 2010 op ongeoorloofde wijze getracht heeft klager te bewegen tot het intrekken van de klacht tegen de collega-arts. Hiermee heeft de arts in strijd gehandeld met de eed/belofte die een arts dient af te leggen en bovendien heeft de arts hierdoor het vertrouwen van klager beschaamd.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat het bij de beoordeling van de klacht uitgaat van de feiten zoals die zijn komen vast te staan. Feiten komen vast te staan door bijvoorbeeld het overleggen van schriftelijke stukken of door een niet afdoende weerlegging van stellingen of verweren.
5.2 Vast staat aldus dat de arts naar aanleiding van de brief van klager van
10 augustus 2010 op 17 augustus 2010 telefonisch contact heeft opgenomen met klager. Hoewel klager een andere mening is toegedaan, ziet het College geen aanwijzingen voor de aanname dat dit telefoongesprek tot doel had klager ervan te overtuigen dat hij de klacht tegen de collega-arts diende in te trekken. Evenmin zijn er aanwijzingen voor aanname dat een heroverweging van de positie van de arts als behandelend specialist van klager het doel van het gesprek was.
5.3 Wel is ter zitting duidelijk geworden dat in het telefoongesprek aan de orde is gekomen dat het de bedoeling was om tot een bespreking van de klacht van klager over het handelen van de collega-arts te komen, welke bespreking zou kunnen plaatsvinden met de arts en collega-arts, en door de arts geduid werd als een mogelijke eerste stap, dus voorafgaand aan een klacht. Dit wordt door de arts erkend, doch in tegenstelling tot hetgeen klager stelt, wordt dit door het College als een poging tot bemiddeling geïnterpreteerd en wordt daaruit geenszins afgeleid dat de arts partij koos en moedwillig het vertrouwen van klager wilde beschamen.
5.4 Dat klager het gesprek als vervelend heeft ervaren, wordt aangenomen, maar kennelijk was ook de arts onder de indruk van de toon van het gesprek, zodat in het midden wordt gelaten of iemand, en zo ja wie, daarvan een verwijt treft.
5.5 Het bovenstaande brengt met zich dat de arts niet buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is getreden en dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is daarom ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en zoals hierboven onder 2.1. weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In hoger beroep heeft klager de klacht herhaald en nader toegelicht. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. A.A. de Rotte en dr. J.A. Zonnevylle, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.