ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2004 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.292
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2004 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2012 |
Datum publicatie: | 08-05-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.292 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft wegens klachten telefonisch contact opgenomen met de afdeling cardiologie van het ziekenhuis alwaar zijn cardioloog werkzaam is. De secretaresse heeft van de door klager geuite klachten een notitie gemaakt. Verweerder, cardioloog, nam wegens vakantie waar voor de cardioloog van klager. Verweerder heeft na het lezen van de notitie het dossier van klager ingezien en op basis daarvan klager telefonisch door zijn de secretaresse laten doorverwijzen naar zijn huisarts. Klager verwijt verweerder dat hij zijn klachten niet serieus heeft genomen door hem naar de huisarts te sturen. Volgens klager had verweerder zijn klachten als bijwerking van het door hem gebruikte medicijn Micardis moeten zien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.292 van:
A., wonende te B., appellant,
tegen
C., cardioloog, wonende te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. Bos, als jurist verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klager - heeft op 6 augustus 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen cardioloog C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 juli 2011, onder nummer 2010-145 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2012, waar zijn verschenen klager en de arts. De arts is bijgestaan door mr. M.J. Bos.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 In eerste aanleg zijn de feiten als volgt.
“2. De feiten
2.1 Klager is bekend met een hoge bloeddruk. Klager stond hiervoor onder behandeling bij cardioloog E., werkzaam bij het F.-Ziekenhuis te D.. Klager slikte in eerste instantie het medicijn Metoprolol, destijds voorgeschreven door E.. Vanwege de bijwerkingen van Metoprolol op klagers welzijn, heeft E. op 16 juli 2010 klager het medicijn Micardis (80 mg) voorgeschreven.
2.2 Klager fietst vele kilometers en had de gewoonte om na een fietsrit zijn bloeddruk te meten. Sinds het slikken van het medicijn Micardis bemerkte klager dat hij na het fietsen een zeer lage bloeddruk had en dat zijn pols niet (snel genoeg) wilde zakken. Ook was hij sinds de datum van inname grieperig en had hij moeite met slapen.
2.3 Klager bracht zijn klachten in verband met het gebruik van Micardis en nam daarom op 3 augustus 2010 contact op met de afdeling cardiologie van het F.-Ziekenhuis te D.. Klager werd te woord gestaan door de secretaresse. Van het gesprek heeft zij de volgende interne memo gemaakt: “Pat. is 16-7 begonnen met Micardis 80. Sindsdien klachten RR↓↓, slecht slapen, continu verkouden?”. De secretaresse heeft deze klachten aan de arts doorgegeven, omdat E., de behandelend arts van klager, op vakantie was. De arts heeft het dossier van klager ingezien en de klachten niet in verband gebracht met een cardiaal probleem. De arts heeft aan de secretaresse doorgegeven dat klager zich met zijn klachten tot de huisarts moest wenden. Op de memo is het volgende genoteerd: “komt niet door Micardis, naar de huisarts”. De secretaresse heeft klager op 4 augustus 2010 telefonisch meegedeeld dat hij zich tot zijn huisarts moest wenden.
2.4 Klager heeft zich niet tot de huisarts gewend. Klager heeft Micardis door-geslikt, totdat hij op aanraden van cardioloog E. op 17 augustus 2010 is gestopt.”
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Klager verwijt de arts dat deze hem niet serieus heeft genomen in de presentatie van zijn klachten door hem naar zijn huisarts te verwijzen. Van de arts had verwacht mogen worden klager na diens telefonisch contact op 3 augustus 2010 persoonlijk te woord te staan of te onderzoeken, zulks gezien de aard van de klachten, in het bijzonder de lage bloeddruk. De klachten hadden als bijwerking van Micardis gezien moeten worden, aldus klager en het bevreemdt hem dan ook dat de arts als cardioloog kennelijk niet op de hoogte was van die mogelijke bijwerkingen.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
5.1. Het College wijst er allereerst op, dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Mitsdien ligt de vraag voor of de klachten die door klager op 3 augustus 2010 werden gepresenteerd aanleiding hadden moeten geven tot een persoonlijk gesprek of onderzoek of tot het geven van het advies te staken met de inname van Micardis en of een verwijzing naar de huisarts onvoldoende of onjuist was. Het College meent dat de vraag ontkennend moet worden beantwoord en motiveert dat als volgt.
5.3. Bij gebreke van (schriftelijke) aanwijzingen die op een andere gang van zaken duiden, moet worden uitgegaan van de presentatie van de klachten, zoals weergegeven en genoteerd in de interne memo aan de arts. Deze klachten nu – zowel op zich als in samenhang bezien - waren van dien aard dat de arts niet bedacht hoefde te zijn op een acuut cardiaal probleem, waarvoor op dat moment zijn interventie vereist was. Hoewel het College het met klager eens is dat een arts op de hoogte moet zijn van bijwerkingen van een bepaald medicijn en achteraf bezien de klachten van klager ook zouden kunnen worden verklaard door het gebruik van Micardis, zijn er geen aanwijzingen dat de arts daarvan geen kennis droeg en evenmin aanwijzingen dat de arts het dossier van klager onvoldoende heeft bestudeerd. De arts heeft de gepresenteerde klachten in redelijkheid primair in verband kunnen brengen met een aandoening waarvoor de huisarts de meest aangewezen behandelaar was en daarom klager naar de huisarts mogen verwijzen.
5.4. Het voorgaande brengt met zich dat een verwijzing naar de huisarts voor nader, algemeen, onderzoek de eerst aangewezen weg was; een huisarts is op de hoogte van mogelijke andere gezondheidsproblemen. Uit de informatie van de arts blijkt dat hij dit advies ook daadwerkelijk aan klager heeft gegeven en dat klager dat advies heeft begrepen. Dat klager de huisarts liever niet wilde bezoeken en het advies niet wilde opvolgen, is zijn goed recht, maar brengt niet met zich dat het advies van de arts ontoereikend of onzorgvuldig is geweest. De arts is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening en mitsdien valt hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is daarom ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en zoals hierboven onder 2.1. weergegeven, dit echter met dien verstande dat niet is komen vast te staan dat klager de gewoonte had om na een fietsrit zijn bloeddruk te meten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege overweegt in 5.4. van zijn beoordeling, te weten dat een verwijzing naar de huisarts voor nader, algemeen, onderzoek de eerst aangewezen weg was, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat een verwijzing naar de huisarts onder de gegeven omstandigheden een verdedigbare optie was en medisch niet onverantwoordelijk. De arts had echter wel duidelijker kunnen communiceren welke redenen aan zijn besluit om klager naar de huisarts te verwijzen ten grondslag lagen. Dit geldt temeer daar klager en de arts elkaar niet kenden, aangezien de arts waarnam voor zijn collega-arts en klager patiënt was van deze collega-arts. De communicatiewijze van de arts maakt echter niet dat hij is getreden buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening en daarom valt hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. A.A. de Rotte en dr. J.A. Zonnevylle, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.