ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2003 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.234
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2003 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2012 |
Datum publicatie: | 08-05-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.234 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. Verweerster, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, is door de maatschappelijk werkster ingeschakeld om te bezien of er steun verleend kon worden aan het gezin van klaagster. Klaagster verwijt verweerster dat zij, vanwege een ophanden zijn de politie-inval, geen contact heeft opgenomen met klaagster en klaagster onvoldoende bij de behandeling van klaagsters man betrokken heeft. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.234 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr E.C.J. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 1 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 februari 2011, onder nummer 10/162Vp heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2012, waar zijn verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. De Jong voornoemd. Klaagster en haar gemachtigde zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerster is als sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan de Stichting E. te D., verder te noemen: E.. Zij is werkzaam op de afdeling F..
2.2 Klaagster is de echtgenote van G., geboren op 13 mei 1925, verder te noemen: de echtgenoot. De echtgenoot is gevorderd dement.
2.3 Op 26 februari 2009 heeft de maatschappelijk werkster E. gebeld en heeft zij met verweerster gesproken. Uit haar aantekeningen over dit gesprek wordt –voor zover van belang- het volgende overgenomen:
"Overleg met H.:
Is sinds okt. 2008 betrokken i.v.m. zorgen om 20 jarige zoon, die moeilijkheden met moeder heeft. Moeder was cliënt bij H.. Langzamerhand bleek de situatie steeds complexer.
Getrouwd paar, 5 kinderen, 2 jongsten wonen thuis.
Strenge opvoeding. Kinderen moesten naar conservatorium. Waarschijnlijk fysiek geweld naar kinderen toe, gedrilld. Nu komen de kinderen in "opstand". Ook fysiek geweld naar moeder toe. Kinderen sarren diep demente vader(MMSE 8/30). Vader wordt gesard, getreiterd, bespuugd. Moeder runt een gastouderopvang, verschillende kinderen in huis (peuters).
(…)"
De reden dat de maatschappelijk werkster telefonisch contact opnam met E. was de vraag of E. in deze situatie iets kon betekenen. Afgesproken werd dat verweerster de huisarts van het gezin zou bellen.
2.4 Op 27 februari 2009 heeft verweerster de huisarts van het gezin van klaagster gesproken. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerster contact opgenomen met de politie D.. Een kopie van de aantekeningen van verweerster over deze gesprekken is bij de stukken gevoegd.
2.5 Op 12 maart 2009 heeft een overleg plaatsgevonden, in aanwezigheid van verweerster, het maatschappelijke werk en de politie. Een kopie van de aantekeningen van verweerster over dit overleg is eveneens bij de stukken gevoegd, waaruit voor zover van belang het volgende wordt overgenomen:
"N.a.v. dit overleg bij I. aangemeld.
Op dinsdag 17 mrt zal er een politie-inval plaatsvinden, waarbij alle aanwezigen worden meegenomen naar bureau. Mw. zal 3 dagen verhoord worden. Er moet eemn plek voor dhr. gezocht worden, kan naar I. van daaruit doorplaatsen."
2.6 Op 17 maart 2009 is de echtgenoot opgenomen op de afdeling I. van E.. Verweerster heeft de echtgenoot begeleid bij het vervoer van het politiebureau naar de afdeling I.. Verweerster is tevens aanwezig geweest bij het opnamegesprek.
2.7 In augustus 2009 en ook daarna heeft klaagster verweerster enkele malen gebeld. De echtgenoot verbleef toen in een verpleeghuis.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. onzorgvuldig heeft gehandeld door klaagster in de periode voorafgaand aan de politie-inval en de opname van de echtgenoot op 17 maart 2009 op de afdeling I. van E. niet te raadplegen;
2. als belangenbehartiger van de echtgenoot klaagster onvoldoende bij de behandeling van hem heeft betrokken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Anders dan klaagster meent kan niet worden vastgesteld dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg die klaagster van haar mocht verwachten. Vast staat dat de maatschappelijk werkster op 26 februari 2009 telefonisch met verweerster heeft gesproken en dat de echtgenoot op 17 maart 2009 na de politie-inval op de afdeling I. van E. is opgenomen. De klacht heeft derhalve uitsluitend betrekking op de periode van 26 februari 2009 tot 17 maart 2009. Met verweerster is het college van oordeel dat haar geen verwijt valt te maken dat zij in deze periode voorafgaand aan de opname geen contact met klaagster heeft opgenomen. De betrokkenheid van verweerster heeft zich slechts beperkt tot het regelen van een plek voor de echtgenoot van klaagster op de afdeling I.. Er bestond op dat moment geen relatie tussen klaagster en verweerster. Immers klaagster was geen patiënt van verweerster. Ook de echtgenoot van klaagster was dat niet. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
5.2 Het tweede klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Klaagster stelt dat er op 23 september 2009 nog een gesprek heeft plaatsgevonden en dat verweerster toen heeft gezegd dat zij niet langer de belangenbehartiger van de echtgenoot wilde zijn, hetgeen betekent dat verweerster op 23 september 2009 nog wel de belangenbehartiger was. Verweerster betwist dat zij ooit de belangenbehartiger van de echtgenoot is geweest en dat zij dit ook aan klaagster heeft gemeld. Nu verweerster dit betwist kan n iet worden vastgesteld of klaagster het gelijk aan haar zijde heeft.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Voor wat betreft de stelling van klaagster dat de verpleegkundige onzorgvuldig heeft gehandeld door in de periode tussen 26 februari 2009 en 17 maart 2009 niet eerst contact met klaagster op te nemen overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
De verpleegkundige is op 26 februari 2009 door de maatschappelijk werkster benaderd met de vraag of de Stichting E., waaraan verweerster als sociaal psychiatrisch verpleegkundige was verbonden, iets voor het gezin van klaagster kon betekenen. Vervolgens heeft de verpleegkundige contact opgenomen met de huisarts van het gezin. Ter zitting in hoger beroep heeft de verpleegkundige verklaard dat zij normaal gesproken in dit soort situaties na overleg met de huisarts contact opneemt met het gezin. In het onderhavige geval werd haar in de gesprekken met het maatschappelijk werk en de huisarts duidelijk dat de wijkagent betrokken was bij de zaak en om die reden heeft de verpleegkundige contact opgenomen met de politie D.. Van de politie vernam zij dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een “inval” door de politie bij het gezin van klaagster op handen was. De politie heeft haar daarom ontraden contact op te nemen met het gezin.
De verpleegkundige heeft ter zitting verklaard dat zij, na het contact met de huisarts, nog wel geprobeerd heeft telefonisch contact op te nemen met het gezin. Dat is echter niet gelukt en vervolgens heeft zij, als gevolg van hetgeen zij van de politie vernam in combinatie met het korte tijdsbestek waarin een en ander plaatsvond, geen pogingen meer ondernomen om met het gezin in contact te komen.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat in een geval als het onderhavige, waarin een hulpverlener door een maatschappelijk werker wordt benaderd met de vraag of hij of zij iets voor een bepaald gezin kan betekenen, de professionele verantwoordelijkheid van de hulpverlener meebrengt dat de hulpverlener contact opneemt met dat gezin. De verpleegkundige heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij dat normaal gesproken ook doet, maar dat zij in dit geval een afweging heeft gemaakt tussen de vanuit haar professionele verantwoordelijkheid op haar rustende taak om contact op te nemen met het gezin en het aan haar door de politie gegeven advies om dat niet te doen. Zij heeft daarbij het advies van de politie zwaarder laten wegen. Voorstelbaar is dat deze afweging ook anders had kunnen uitvallen en het Centraal Tuchtcollege overweegt dat een afweging waarbij voorrang gegeven wordt aan de professionele verantwoordelijkheid in de regel de voorkeur verdient. Echter in dit specifieke geval, waarin, naar de verpleegkundige van de politie had vernomen, het strafrechtelijk onderzoek met name ook betrekking had op klaagster, de voor de hand liggende contactpersoon van het gezin, acht het Centraal Tuchtcollege de beslissing om geen contact met het gezin op te nemen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.
4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. WD.H. Asser, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en
mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, leden-juristen en S.R. Doop en W.J.B. Hauwert, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.