ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2001 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.151

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2001
Datum uitspraak: 08-05-2012
Datum publicatie: 08-05-2012
Zaaknummer(s): c2011.151
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Verweerder, verpleegkundige, heeft klaagster na een operatie eerst op de IC en vervolgens op de afdeling verpleegd. Een door de inspectie ingediende klacht tegen verweerder vanwege te intieme bemoeienis met klaagster heeft geresulteerd in een waarschuwing. Klaagster formuleert in de onderhavige procedure vier klachtonderdelen waarbij zij verweerder - kort gezegd – onprofessioneel gedrag en schending van zijn geheimhoudingsplicht verwijt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het hoger beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.151 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M. Kortekaas, advocaat te Breda.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 30 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 februari 2011, onder nummer 2008 T 109 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2012, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Kortekaas voornoemd.

Parijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

            Klaagster is van 22 tot 25 mei 2006 na een bypassoperatie verpleegd op de intensive care en van 25 tot 30 mei 2006 op een gewone verpleegafdeling van Ziekenhuis E. te B.. De verpleegkundige heeft klaagster verpleegd in de nacht van 22 op 23 mei 2006 en daarvan aantekeningen gemaakt in het verpleegkundig dossier. Daarin staat onder meer het volgende:

”Voetjes lekker warm en pulsaties goed voelbaar. Ook li-hand warm en puls +. Buik soepel. Wond niet doorgelekt. T 385.”

Na haar ontslag heeft klaagster een klacht ingediend bij het ziekenhuis, waarvan de kern luidde dat de verpleegkundige gedurende de ziekenhuisopname van klaagster onvoldoende professionele afstand had gehouden. De verpleegkundige is daarop door het ziekenhuis op staande voet ontslagen. De Inspecteur voor de Gezondheidszorg heeft bij de tuchtrechter een klacht ingediend en het College heeft de verpleegkundige bij beslissing van 20 mei 2008 een waarschuwing opgelegd. Tegen de beslissing is geen beroep aangetekend.

            3.         De klacht

            De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de verpleegkundige:

1.                  tijdens de ziekenhuisopname onzorgvuldig is geweest in zijn verslaglegging;

2.                  zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en klaagsters persoonlijke levenssfeer niet heeft geëerbiedigd;

3.                  in de periode na de ziekenhuisopname beschadigende verklaringen heeft afgelegd;

4.                  gevoelens van onrust, angst, onveiligheid en verontwaardiging heeft veroorzaakt in de samenleving.

4.         Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Het college gaat eerst in op de prealabele grief van klaagster, dat zij niet aanwezig heeft kunnen zijn bij de behandeling van de klacht die op 29 juni 2007 is ingediend door de Inspectie en waarvoor klaagster geen machtiging heeft afgegeven. Volgens klaagster heeft de behandeling van deze klacht op 18 maart 2008 geleid tot niet-ontvankelijkheid van klaagster in belangrijke onderdelen van haar klacht van

30 juni 2008, waardoor haar recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, beschermd door artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is geschonden. Het College verwerpt deze grief. Het ware wellicht mogelijk geweest voor de Inspectie om klaagster op de hoogte te stellen, maar voor het indienen van een klacht hoeft de Inspectie geen toestemming of machtiging van de patiënt te verkrijgen. De Inspectie is op grond van Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg zonder meer bevoegd een klacht bij het tuchtcollege in te dienen. Klaagster was in dat geding geen partij, zodat van een eventuele schending van haar recht om gehoord te worden, beschermd door artikel 6 EVRM, evenmin sprake kan zijn. Het College overweegt voorts, dat klaagster in de gelegenheid is geweest beroep aan te tekenen tegen de tussenbeslissing van 10 februari 2009, waarbij zij niet-ontvankelijk is geoordeeld in een aantal onderdelen van haar klacht. Klaagster had bij dat beroep haar stelling naar voren kunnen brengen. Nu klaagster daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan zij zich bij de behandeling van de resterende klachtonderdelen niet beroepen op schending van haar rechten op grond van het EVRM.

5.1. In het eerste klachtonderdeel verwijt klaagster de verpleegkundige, dat hij door de notitie “voetjes lekker warm” op een onverantwoorde en onzorgvuldige wijze verslag heeft gedaan van haar gegevens in het verpleegkundig dossier. Klaagster acht het niet van belang voor een goede zorgverlening of haar voeten “lekker warm” zijn, en niet professioneel en respectvol om bij een volwassen vrouw over “voetjes” te spreken. Het College acht de formulering weliswaar minder gelukkig, maar oordeelt dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht om de verpleegkundige daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daar komt bij, dat de verpleegkundige ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij van de klacht heeft geleerd en dat hij patiëntgegevens sindsdien zakelijk verwoordt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2. Klaagster verwijt de verpleegkundige voorts dat hij met derden over haar heeft gesproken en (ex-)collega’s ertoe heeft gebracht om eveneens hun geheimhoudingsplicht te schenden. De verpleegkundige voert aan, dat hij weliswaar met collega’s heeft gesproken over de klachtenbrief die klaagster aan het ziekenhuis had gezonden en die tot zijn ontslag heeft geleid, maar dat hij daarbij klaagsters naam niet heeft genoemd. Het College overweegt dat het recht op geheimhouding van de patiënt een belangrijk recht is dat bijzondere bescherming verdient, maar kan niet vaststellen dat de verpleegkundige zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Wel is genoegzaam komen vast te staan dat het ziekenhuis zelf over het gebeurde openheid heeft gegeven aan zijn medewerkers. Het College oordeelt dat in gevallen als deze, wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel kan dan ook niet als gegrond worden beoordeeld.

5.3. Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster, dat de verpleegkundige sedert het indienen van de klacht inconsistente, ongeloofwaardige en beschadigende verklaringen heeft afgelegd waarbij hij de rollen heeft omgedraaid en bewust heeft getracht klaagster in een kwaad daglicht te stellen. De verpleegkundige brengt daar tegenin, dat hij niet anders heeft gedaan dan verweer voeren in de procedures in verband met zijn ontslag en de klacht bij de tuchtrechter. De verpleegkundige voert verder aan dat niet hij, maar klaagster de publiciteit heeft gezocht. Het College overweegt dat weliswaar niet vaststaat wat er precies is voorgevallen , maar dat het een recht is van degene die wordt aangeklaagd om verweer te voeren door in verklaringen en stellingen zijn visie naar voren te brengen. Dat de verpleegkundige meer heeft gedaan dan verweer voeren, is uit de stukken en ter zitting niet aannemelijk geworden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4. In het laatste klachtonderdeel verwijt klaagster de verpleegkundige, dat hij gevoelens van onrust, angst, onveiligheid en verontwaardiging heeft veroorzaakt in de samenleving. Het College overweegt, dat uit de schriftelijke stukken geen feiten zijn gebleken die grond geven aan dit verwijt. Ook ter zitting heeft klaagster geen feiten aangedragen die dit verwijt kunnen dragen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met uitzondering van de vermelding onder punt “1. Het verloop van het geding” en onder punt “5. De beoordeling” dat geen beroep is ingesteld tegen de tussenbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 10 februari 2009 betreffende de niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar klacht voor zover die betrekking had op de klachtonderdelen 1, 3, 6, 7, 8 en 10. Anders dan in de uitspraak van 7 februari 2011 vermeld is door klaagster wel beroep ingesteld, welk beroep door het Centraal Tuchtcollege bij beslissing van 16 februari 2010 onder nummer 2009/129 is verworpen.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              Klaagster beoogt met haar beroep haar oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2              De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

4.3       Naar aanleiding van hetgeen door klaagster in de stukken en ter zitting in hoger beroep is gesteld over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen omtrent de prealabele grief van klaagster overweegt het Centraal Tuchtcollege met betrekking tot de toepasselijkheid van art. 51 Wet BIG en het EVRM als volgt.

Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, heeft klaagster wel beroep ingesteld tegen de tussenbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 10 februari 2009 en heeft het Centraal Tuchtcollege dit beroep verworpen. Daartoe heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat het Regionaal Tuchtcollege in zijn uitspraak terecht het standpunt heeft ingenomen dat in het onderhavige geval de situatie van artikel 51 Wet BIG zich voordoet. Dit artikel bepaalt dat ingevolge de bepalingen van hoofdstuk VII van de Wet BIG niemand andermaal kan worden berecht ter zake van enig in artikel 47, eerste lid van die wet bedoeld handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Op de eerder door de Inspectie voor de Gezondheidszorg jegens de verpleegkundige geuite en aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde gelijkluidende klachten is immers bij uitspraak van 20 mei 2008 door het Regionaal Tuchtcollege beslist. Dat, zoals klaagster ter zitting in hoger beroep aanvoert,  artikel 51 Wet BIG in dit geval toepassing mist omdat zij haar klachten heeft ingediend op 30 juni 2008, terwijl de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege van 20 mei 2008 eerst op 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden, is onjuist. Het tijdstip waarop die klachten zijn ingediend was hier niet beslissend, want het nadien onherroepelijk worden van de uitspraak bracht mee dat op grond van artikel 51 Wet BIG een nieuwe berechting van de verpleegkundige ter zake van klachten waaromtrent in die uitspraak reeds was beslist, was uitgesloten.

Wat betreft het beroep van klaagster op  het EVRM geldt dat geen enkele bepaling van dit verdrag klaagster een recht geeft op een dubbele berechting van de beklaagde verpleegkundige ter zake van dezelfde feiten.

4.4       In hoger beroep blijven partijen verdeeld over de vraag of de verpleegkundige in de onderhavige zaak zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door, zoals klaagster stelt, met collega’s en met zijn toenmalige echtgenote over klaagster en de inhoud van de klachtbrief van klaagster te praten. Klaagster haalt in haar stukken en ook in hoger beroep ter zitting voorbeelden aan waaruit naar haar oordeel blijkt dat enkele collega’s en de toenmalige echtgenote van de verpleegkundige op de hoogte waren van de (inhoud van de) klacht. De verpleegkundige stelt dat hij nooit vertrouwelijke informatie over klaagster met derden heeft gedeeld en dat de bij zijn collega’s aanwezige kennis van de situatie het gevolg was van informatieverstrekking hierover door het ziekenhuis, terwijl zijn toenmalige echtgenote op de hoogte was van de situatie als gevolg van haar contacten met klaagster zelf.

In het onderhavige geval is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de verpleegkundige het op hem rustende beroepsgeheim heeft geschonden. Zelfs al zou de verpleegkundige de (inhoud van de) klacht met zijn toenmalige echtgenote en een of meer naaste collega’s hebben besproken, hetgeen door de verpleegkundige als gezegd wordt ontkend, dan leidt het Centraal Tuchtcollege uit de door klaagster aangedragen voorbeelden af dat de bij de toenmalige echtgenote en de collega’s van de verpleegkundige aanwezige kennis van de situatie binnen de marge van informatie valt die een aangeklaagde beroepsbeoefenaar met zijn naaste(n) en collega’s mag delen wanneer hij, wat hem vrij staat, de tegen hem ingediende klacht met hen bespreekt.

4.5       Voor wat betreft het klachtonderdeel dat de verpleegkundige in de periode na de ziekenhuisopname van klaagster beschadigende verklaringen over haar heeft afgelegd overweegt het Centraal Tuchtcollege dat deze verklaringen van de verpleegkundige begrepen kunnen worden in het kader van zijn verweer tegen de tegen hem ingediende klacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan daarbij niet worden gesproken.

4.6       Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

Al het voorgaande tezamen leidt tot het oordeel dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, leden-juristen en S.R. Doop en W.J.B. Hauwert, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van8 mei 2012.      Voorzitter   w.g.      Secretaris w.g.