ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1943 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.260
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1943 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.260 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de fysiotherapeut, voormalig werkneemster, dat zij een legaat heeft geaccepteerd van een patiënt. Het Regionaal Tuchtcollege legt een maatregel van waarschuwing op met publicatie van de beslissing. De fysiotherapeut komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat er een onmiddellijk en onverbrekelijk verband tussen de behandelrelatie en het legaat bestaat, hetgeen onder de gegeven omstandigheden aanleiding had moeten zijn het legaat te weigeren. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep, met publicatie van de beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
v oor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.260 van:
A., fysiotherapeut, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht,
tegen
C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klaagster - heeft op 4 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van
20 juni 2011, onder nummer 1101 heeft dat College de klacht gegrond verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. Verweerster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2012, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot E., en verweerster, bijgestaan door mr. Thomassen voornoemd. Partijen hebben aan het Centraal Tuchtcollege pleitnotities overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerster is van 1 mei 2003 tot 29 november 2010 als fysiotherapeute in loondienst werkzaam geweest bij klaagster. Vanaf 27 januari 2010 heeft verweerster een man van 87 jaar, hierna patiënt te noemen, behandeld. Op 24 juni 2010 heeft patiënt bij een notaris zijn testament aangepast. Patiënt is op 1 augustus 2010 overleden. In het testament van patiënt is een legaat ten gunste van verweerster opgenomen. Verweerster heeft dat legaat geaccepteerd. Klaagster heeft verweerster om die reden op 27 september 2010 op non-actief gesteld. De arbeidsovereenkomst tussen klaagster en verweerster is bij beschikking van de kantonrechter d.d. 29 november 2010 per die datum ontbonden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Het college verstaat de klacht van klaagster aldus dat zij verweerster verwijt dat zij als behandelaarster van patiënt een legaat heeft aanvaard, waardoor de goede naam en reputatie van de praktijk van klaagster ernstig zijn bedreigd en de reputatie van de beroepsgroep is geschaad.
Klaagster heeft daartoe nog met name aangevoerd dat uit allerlei omstandigheden is af te leiden dat de behandeling van patiënt op het moment dat het testament werd aangepast nog niet was geëindigd en dat verweerster reeds vóór en op 9 juni 2010 kennis heeft gehad van bezoeken van patiënt aan de notaris, welke geleid hebben tot de aanpassing van het testament. Klaagster heeft ter adstructie een aantal producties in het geding gebracht.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende opgeworpen.
De laatste behandeling van patiënt vond plaats op 9 juni 2010. Op 8 juni 2010 hoorde verweerster voor het eerst van patiënt dat hij een brief had ontvangen van de notaris over het updaten van zijn testament. Patiënt was daar boos over omdat hem dat weer geld zou gaan kosten.
Verweerster heeft telefonisch aan de assistente van de huisarts van patiënt doorgegeven dat de behandeling op 9 juni 2010 was beëindigd. Deze gang van zaken kwam vaker voor en heeft nooit problemen opgeleverd. Verweerster had nog wel afspraken met patiënt na 9 juni 2010 in haar agenda staan, omdat er een vriendschappelijke band tussen haar en patiënt was ontstaan. Die afspraken stonden dan ook in de lunchtijd gepland.
De erfgenamen van patiënt hebben het testament van patiënt welbewust gerespecteerd. Verweerster zelf heeft aan de ex-echtgenote van patiënt melding gemaakt van het legaat en haar zelfs een kopie van het testament verstrekt. De ex-echtgenote heeft nooit kenbaar gemaakt jegens verweerster dat zij de begunstiging van verweerster niet respecteerde of vreemd vond. Verweerster werd juist bedankt voor de wijze waarop zij de belangen van patiënt had behartigd. Uiteindelijk heeft de ex-echtgenote het blijkbaar niet kunnen verkroppen dat de inboedel aan verweerster was gelegateerd.
Verweerster heeft niet gehandeld in strijd met het bepaalde in de voor haar geldende gedragsregels, zoals neergelegd in de artikelen 38 en/of 54. Er was na 9 juni 2010 geen behandelrelatie meer tussen verweerster en patiënt. Van winstbejag is geen sprake geweest.
5. De overwegingen van het college
Klaagster is van mening dat omstandigheden zoals de afspraken in de agenda van verweerster en het ontbreken van een schriftelijk stuk over de beëindiging van de behandelrelatie doen vermoeden dat de behandelrelatie ook na 9 juni 2010 voortduurde. Verweerster heeft evenwel met klem aangegeven dat op die datum de behandelrelatie eindigde en dat zij dat ook zo tegen de assistente van de huisarts heeft gezegd.
Te dezen is van belang hetgeen in artikel 54 van de Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) is bepaald. Onder meer staat daarin: ‘Niet acceptabel is ook het aanvaarden van een beloning, direct of op termijn, naast wat daarover in wet en regelgeving is vastgelegd.’
Het college is van oordeel dat de vraag of de behandelrelatie daadwerkelijk op
9 juni 2010 is geëindigd, niet behoeft te worden beantwoord, nu in casu in elk geval sprake is van een beloning op (korte) termijn.
Ook al had verweerster, zoals zij stelt, de overtuiging dat het opnemen van het litigieuze legaat in het testament rust bracht bij patiënt, toch had zij het legaat naar het oordeel van het college niet moeten accepteren. Door dit wel te doen heeft zij niet alleen de praktijk van klaagster, maar ook de beroepsgroep geschaad.
Het college acht de klacht dan ook gegrond.
Alle omstandigheden overziend en van oordeel zijnde dat tussen verweerster en patiënt een vriendschappelijke relatie bestond en dat verweerster te goeder trouw heeft gehandeld om patiënt (en zijn familie) behulpzaam te zijn, acht het college de maatregel van waarschuwing te dezen passend. Zulks te meer, nu verweerster al allerlei nadeel van haar handelen heeft ondervonden.
Voorts zal het college conform het bepaalde in artikel 71 Wet BIG om redenen, aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat deze uitspraak wordt bekendgemaakt in de Staatcourant en ter bekendmaking zal worden aangeboden het tijdschrift Fysiopraxis ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Verweerster is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven. Dit tuchtcollege heeft geoordeeld, zakelijk weergegeven:
-dat verweerster artikel 54 van de Beroepsethiek en Gedragsregels voor Fysiotherapie (KNGF) heeft geschonden;
-dat de vraag of de behandelrelatie daadwerkelijk op 9 juni 2010 is geëindigd, niet van belang is.
Het beroep van verweerster strekt ertoe dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard. Verweerster heeft daartoe aangevoerd:
-dat de behandelrelatie met de patiënt ten tijde van het opmaken van het testament op 24 juni 2010 reeds was geëindigd;
-dat van een beloning geen sprake is geweest, maar dat het eigenlijk ging om het aanvaarden van een last, strekkende tot ontruiming van de woning van patiënt in ruil voor verkrijging van de inboedel;
4.2 Klaagster heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 In deze zaak staan de navolgende feiten en omstandigheden in voldoende mate vast.
Tussen verweerster en de patiënt bestond een behandelrelatie. Naar verweerster heeft verklaard was de laatste behandeling op 9 juni 2010. Op 8 juni 2010 heeft de patiënt aan verweerster meegedeeld dat er een ‘update’ van zijn testament gemaakt moest worden en dat hij haar in zijn testament wilde opnemen. Verweerster heeft verklaard dat de patiënt wilde dat er “niets naar zijn ex zou gaan”. Op 24 juni 2010 heeft de patiënt bij een notaris zijn testament laten aanpassen. In het testament is een legaat ten gunste van verweerster opgenomen, welk legaat door verweerster is aanvaard. Dat legaat bestond uit de inboedelgoederen uit de woning van de patiënt en een (naar zeggen van verweerster: wellicht nog aan te schaffen) auto. De patiënt is op 1 augustus 2010 overleden.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat voornoemd artikel 54 van de beroepsregels is geschonden. Verweerster wist voor de beëindiging van de behandelrelatie met patiënt dat deze haar wilde bedenken met een legaat. Vast staat bovendien dat het legaat het directe gevolg is geweest van de persoonlijke band die door deze behandelrelatie is ontstaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is er sprake van een beloning in de zin van genoemd artikel 54 (namelijk het legaat), welke beloning een onmiddellijk gevolg is van de behandelrelatie. Het verband tussen de behandelrelatie en het legaat had onder de gegeven omstandigheden voor verweerster aanleiding moeten zijn het legaat te weigeren, ook als zij dat legaat (geheel of ten dele) zou kunnen opvatten als een tegenprestatie voor door haar te verrichten werkzaamheden na het overlijden van de patiënt. Dat het legaat als een last gezien zou moeten worden, is overigens door verweerster onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.5 Hetgeen verweerster overigens nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een andere conclusie leiden. In het bijzonder is niet van belang of de behandelrelatie al dan niet op 9 juni 2010 is geëindigd.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand blijft.
4.6 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Medisch Contact en het Tijdschrift FysioPraxis met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A Scholten, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. M. Zandbergen, leden-juristen en drs. J. Slooten en F.P.A.J. Klomp, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
27 maart 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.