ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1941 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.211

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1941
Datum uitspraak: 27-03-2012
Datum publicatie: 12-04-2012
Zaaknummer(s): c2011.211
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij bij herhaling geweigerd heeft klager beter te melden, ondanks de gunstige bevindingen van de behandeld artsen en ondanks het feit dat klager geen klachten meer had. Daardoor is bij klager het vermoeden gerezen dat de bedrijfsarts zich teveel heeft laten leiden door de motieven van de werkgever. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts onvoldoende heeft onderbouwt waarom klager, naar het oordeel van de bedrijfsarts, arbeidsongeschikt was (en bleef). Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege niet in zijn oordeel dat de arts met alle mogelijke argumenten heeft geprobeerd klager op volstrekt ontoereikende gronden en tegen de wens van klager, langdurig (na 23 maanden) arbeidsongeschikt te houden. In het feit dat de bedrijfsarts tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op verzoek van de werkgever van klager is meegekomen naar de hoorzitting – ter gelegenheid van het door de werkgever gemaakte bezwaar, tegen de beslissing van de verzekeringsarts van het UWV inhoudende dat klager volledig arbeidsgeschikt was – ziet het Centraal Tuchtcollege nog wel aanleiding om te oordelen dat de bedrijfsarts met zijn geschetste handelwijze in ieder geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar is. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing waarvan beroep, verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.211 van:

A., bedrijfsarts, wonende te B. (C.), appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes,

tegen

D., wonende te E., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K.B. van Bree.

1. Verloop van de procedure

D. - hierna klager - heeft op 17 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen A. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 mei 2011, onder nummer 2010-104, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. De bedrijfsarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2012, waar zijn verschenen de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. J.A. de Waard, en klager, vergezeld van diens echtgenote. Mr. J.A. de Waard heeft de standpunten van de bedrijfsarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klager, die metselaar-tegelzetter is, is op 22 februari 2008 uitgevallen vanwege rugwervelproblemen. Na een operatie (spondylodese L5-S1) is klager op advies van de arts op 7 september 2009 op arbeidstherapeutische basis deels hervat. Medio december is hij fulltime hervat in ander werk bij de eigen werkgever (de werkplaats) en heeft hij zijn werkzaamheden (metselaar-tegelzetter) niet hervat.

2.2 De behandelend orthopedisch chirurg van klager verklaarde klager één jaar na het uitvoeren van de spondylodese per 3 februari 2010 volledig arbeidsgeschikt.

2.3 Op 17 februari 2010 is klager door de arts niet hersteld verklaard vanwege gebreken aan de linkerpols en linkerenkel; de rug was inmiddels hersteld. De vervolgens gemaakte röntgenfoto’s van de linkerpols en linkerenkel toonden volgens de behandelende sector geen afwijkingen.

2.4 Bij het controlespreekuur van 17 maart 2010 werd klager echter niet hersteld verklaard door de arts, thans omdat de heup van klager volgens de arts wel eens op slot ging.

2.5 Klager is bij beslissing van het F. van 6 april 2010, in het kader van de WIA-beoordeling, medegedeeld dat hij 0% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een uitkering op basis van de Wet WIA. Tegen deze beslissing heeft de werkgever van klager bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beslissing van 10 september 2010 ongegrond is verklaard, kort gezegd omdat klager ook na herbeoordeling in staat wordt geacht zijn eigen werk te verrichten, nu er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen op grond van ziekte of gebrek.

2.6 Bij het spreekuurcontact van 21 april 2010 werd klager door de arts niet hersteld verklaard, omdat de rechterpols en de rechterenkel gebreken vertoonden volgens de arts. Klager heeft vervolgens geweigerd opnieuw röntgenfoto’s (thans van de rechterpols en –enkel) te laten maken.

2.7 Bij brief van 31 mei 2010 heeft de arts aan de advocaat van klager laten weten dat klager volgens hem niet hersteld was. Hij heeft zijn brief besloten met : “(…) Ik ben van oordeel dat tegenover de gezondheidstoestand van patiënt een uitkering (vangnet) staat.”

3. De klacht

De arts schetst een beeld waarin klager zich helemaal niet herkent. Afgezien van de rugproblemen, die door de operatie zijn verholpen had klager helemaal geen klachten. Omdat de arts, ondanks de gunstige bevindingen van de behandelend artsen en ondanks het feit dat klager geen klachten meer had, bij herhaling weigerde klager hersteld te melden, is bij klager het vermoeden gerezen dat de arts zich teveel heeft laten leiden door de motieven van de werkgever. Dit dient hem te worden verweten.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft in zijn verweerschrift aantekeningen overgenomen uit het dossier, zonder verder in te gaan op de klacht. Ook in de dupliek is de arts niet ingegaan op de oorspronkelijke klacht en op hetgeen in de repliek door klager is aangevoerd.

5. De beoordeling

Het College stelt voorop dat het verweerschrift van de arts niet voldoet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Tenminste mag worden verwacht dat de arts deugdelijk ingaat op de klachten van klager en verantwoording aflegt over het handelen waarover wordt geklaagd. Hiervan is in zijn verweerschrift en dupliek niet gebleken.

De beoordeling van de klacht

5.1 De Wet verbetering poortwachter is er op gericht om de zieke werknemer zo snel mogelijk weer te laten terugkeren op het werk. De bedrijfsarts heeft hierin een belangrijke taak.

5.2 Mede in dat kader is het College niet duidelijk geworden waarom de arts, nadat hij klager medio december 2009 op arbeidstherapeutische gronden tot volledige hervatting in ander werk in staat achtte,

- klager op 17 februari 2010 zonder aanwijsbare c.q. geuite klachten arbeidsongeschikt achtte vanwege gebreken aan de linkerpols en de linkerenkel;

- voorbij ging aan de verklaring van 23 februari 2010 van de behandelend orthopedisch chirurg, G., die klager vanaf 3 februari 2010 volledig arbeidsgeschikt verklaarde;

- klager op 17 maart 2010 zonder aanwijsbare c.q. geuite klachten arbeidsongeschikt achtte vanwege het feit dat de heup van klager wel eens ‘op slot slaat’;

- voorbij ging aan de beslissing van het F., waarin klager per 1 april 2010 volledig hersteld was bevonden;

- klager op 21 april 2010 zonder aanwijsbare c.q. geuite klachten arbeidsongeschikt achtte vanwege gebreken aan de rechterpols en de rechterenkel.

5.3 De bijlagen bij het verweerschrift van de arts verschaffen weliswaar informatie over een (oudere) neurologische aandoening aan het rechterbeen, doch de behandelend orthopeed van klager (die overigens spreekt over het linkerbeen) zag daarin, blijkens zijn brief van 21 november 2009, geen belemmering klager weer aan de slag te laten gaan.

Van beperkingen aan de rechterpols en de rechterenkel en de heup van klager is het College uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting iets gebleken.

Daarnaast heeft de arts ook nog depressieve klachten, astma en gehoorverlies als beperkingen aangegeven, terwijl klager ter zitting onweersproken heeft gesteld al gedurende langere tijd geen depressieve klachten en geen astma meer te hebben.

5.4 Blijkens het voorgaande is de arts er, noch in zijn verweerschrift en dupliek noch ter zitting, in geslaagd op de hierboven onder punt 5.2 en 5.3 vermelde onduidelijkheden een bevredigend, geloofwaardig en consistent antwoord te geven. De arts heeft niet kunnen onderbouwen waarom hij klager, ondanks de gunstige bevindingen van de curatieve sector en het ontbreken van klachten, desondanks arbeidsongeschikt bleef vinden. Aldus heeft de arts gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van patiënt diende te betrachten (artikel 47, eerste lid aanhef en onder a van de Wet BIG).

Het College heeft voorts moeten constateren dat de arts met alle mogelijke argumenten heeft geprobeerd klager langdurig (na 23 maanden) arbeidsongeschiktheid te houden, zulks op volstrekt ontoereikende gronden en tegen de wens van klager. Dit in combinatie met het feit dat de werkgever van klager bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van het F. van 6 april 2010 om klagers arbeidsongeschiktheidspercentage op 0% te stellen, ontkomt het College niet aan de indruk dat mogelijk financiële of andere motieven van de werkgever hierbij een rol hebben gespeeld. De arts heeft deze indruk niet kunnen wegnemen. Aldus is er ook sprake van handelen van de arts in strijd met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG.

5.5 Dit alles acht het College dusdanig ernstig dat de maatregel van berisping moet volgen. Het College heeft afgezien van een nog zwaardere maatregel, omdat deze al bij uitspraak van heden in een andere zaak (2010-87) is opgelegd.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De bedrijfsarts heeft in hoger beroep een tweetal grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing. Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

4.2 In zijn eerste grief bestrijdt de bedrijfsarts dat hij met alle mogelijke argumenten heeft geprobeerd klager langdurig (23 maanden) arbeidsongeschikt te houden, zulks op volstrekt ontoereikende gronden en tegen de wens van klager. De bedrijfsarts stelt dat de behandelend orthopeed in zijn brief van 20 november 2009 – op welk moment er reeds een arbeidsongeschiktheid bestond met de duur van

22 maanden – nog schreef dat op dat moment het voorstel van de bedrijfsarts tot werkhervatting te vroeg in het revalidatieproces viel. De bedrijfsarts werd in deze brief van de behandelend specialist dus juist verzocht zeer terughoudend te zijn met het hervatten van werkzaamheden door klager. In zijn tweede grief bestrijdt de bedrijfsarts dat hij mogelijk financiële of andere motieven van de werkgever een rol heeft laten spelen bij zijn beslissing(en) omtrent werkhervatting door klager. De bedrijfsarts ontkent en betwist dat hij heeft gehandeld op grond van financiële of andere motieven in het belang van de werkgever en stelt dat er enkel sprake van was dat hij zorgen had over de gezondheid van klager en dat hij deze zorgen ook heeft geuit.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts onvoldoende heeft onderbouwd waarom klager, naar het oordeel van de bedrijfsarts, arbeidsongeschikt was (en bleef). Zo heeft de bedrijfsarts tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, desgevraagd, niet althans onvoldoende kunnen aangeven waarom de uitslagen van de PAGO – Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek – wezen op een arbeidsongeschiktheid van klager. Dit klachtonderdeel is gegrond.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege niet in zijn oordeel dat de arts met alle mogelijke argumenten heeft geprobeerd klager op volstrekt ontoereikende gronden en tegen de wens van klager, langdurig (na 23 maanden) arbeidsongeschikt te houden. Het Centraal Tuchtcollege constateert – zoals ook door de gemachtigde van de bedrijfsarts is gesteld in zijn beroepschrift – dat klager reeds 22 maanden arbeidsongeschikt was op het moment dat de behandelend orthopeed bij brief – de dato 20 november 2009 – nog schreef dat op dat moment het voorstel van de bedrijfsarts tot werkhervatting te vroeg in het revalidatieproces viel. Mede gezien het feit dat de behandelend orthopeed in voormelde brief de bedrijfsarts zelfs heeft verzocht zeer terughoudend te zijn met het hervatten van de werkzaamheden van klager, kan naar oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet van de bedrijfsarts gezegd worden dat hij klager met opzet langdurig arbeidsongeschikt heeft gehouden. Daarmee kan er ook geen sprake van zijn dat de bedrijfsarts financiële of andere motieven van de werkgever een rol heeft laten spelen bij zijn beslissing(en) omtrent de arbeidsongeschiktheid van klager.

4.5 In het feit dat de bedrijfsarts tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op verzoek van de werkgever van klager is meegekomen naar de hoorzitting – ter gelegenheid van het door de werkgever gemaakte bezwaar, tegen de beslissing van de verzekeringsarts van het F. inhoudende dat klager volledig arbeidsgeschikt was – ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding voor de navolgende – aanvullende – overweging(en).

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat voor een bedrijfsarts in beginsel (bijzondere omstandigheden daargelaten) geen rol is weggelegd op een hoorzitting als voormelde. Immers, in de bedrijfsgeneeskundige begeleiding moet zelfs elke schijn van partijdigheid worden vermeden. Het Centraal Tuchtcollege kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat de bedrijfsarts zich niet altijd bewust is geweest van de positie die hij inneemt. Het is het Centraal Tuchtcollege overigens onvoldoende gebleken dat de bedrijfsarts zich partijdig heeft opgesteld. Wel heeft de handelwijze van de bedrijfsarts in deze in ieder geval de schijn van partijdigheid in zich en moeten juist bedrijfsartsen, te allen tijde alert zijn op conflicterende belangen van de werkgever en de werknemer.

Gezien in het licht van het vorenstaande is het klachtonderdeel van klager – dat de bedrijfsarts zich teveel heeft laten leiden door de motieven van de werkgever – gegrond in die zin, dat de bedrijfsarts met zijn geschetste handelwijze in ieder geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar is.

4.6 In de ernst van de verwijten die de bedrijfsarts gemaakt moeten worden, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding tot het opleggen van de maatregel van waarschuwing.

4.7 Nu het Centraal Tuchtcollege – deels – tot een ander oordeel komt dan het Regionaal Tuchtcollege, zal het de beslissing waarvan hoger beroep vernietigen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond, zoals overwogen in de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.5;

legt aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op,

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. P.M. Brilman en

prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en mr.drs. M.J. Kelder, leden- beroepsgenoten, en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

27 maart 2012.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.