ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1939 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.204
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1939 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.204 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klagers verwijten de huisarts dat hij niet goed naar patiënte heeft geluisterd, haar klachten niet serieus heeft genomen en niet professioneel heeft gehandeld. Daarnaast heeft hij geen goede diagnose gesteld waardoor de behandeling te laat heeft plaatsgevonden. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege de klacht van klagers gegrond, voorver zij de huisarts verwijten dat hij op 30 december 2008 niet professioneel en adequaat heeft gehandeld bij de doorverwijzing van patiënte naar de longarts, zodat de uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de klacht door het Regionaal Tuchtcollege in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard, verklaart de klacht deels gegrond, zonder oplegging van een maatregel en verwerpt het beroep voor het overige. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.204 van:
A. en B., beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
F., huisarts, wonende te C., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 6 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen F. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 februari 2011, onder nummer 10/148 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2011.203 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
31 januari 2012, waar zijn verschenen klagers en de huisarts.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Klagers zijn de kinderen van E., die verder zal worden aangeduid als patiënte. Verweerder voert tezamen met D. de huisartsenpraktijk waar patiënte ingeschreven stond. Tegen D. is een gelijkluidende klacht ingediend, bekend onder nummer 10/147.
Patiënte was bekend met COPD klachten.
Op 21 april 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht met schouderklachten en pijnklachten in de linker borst. Verweerder heeft patiënte voor de schouder doorverwezen naar een fysiotherapeut en voor de borst doorverwezen voor een mammografie.
Op 4 december 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht met buikpijnklachten. Na lichamelijk onderzoek door verweerder en aan de hand van een echografie bleek dat patiënte galstenen had. Verweerder heeft haar daarop voor verdere behandeling naar een chirurg verwezen.
Op 15 december 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht in verband met luchtwegproblemen. Verweerder heeft hierop antibioticum voorgeschreven.
Op 22 december 2008 heeft patiënte vanwege aanhoudende klachten de huisartsenpraktijk bezocht. Op die dag werd zij gezien door D.. D. heeft patiënte onderzocht en haar vervolgens geadviseerd om het herstel nog enige tijd te gunnen.
Op 29 december 2008 heeft patiënte wederom de huisartsenpraktijk bezocht. Dit keer werd zij gezien door verweerder. Verweerder heeft patiënte onderzocht en vervolgens op 30 december 2008 een thoraxfoto laten maken en laboratoriumonderzoek laten verrichten.
Op advies van de radioloog is patiënte op 31 december 2008 door een longarts onderzocht. In het vervolgonderzoek bij de longarts is de diagnose longkanker gesteld.
Patiënte is op 12 februari 2010 overleden.
3. Het standpunt van klagers en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder jegens patiënte niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht mag worden. Volgens klagers heeft verweerder:
1. niet goed naar patiënte geluisterd, haar klachten niet serieus genomen en niet professioneel gehandeld; en
2. geen goede diagnose gesteld waardoor de behandeling te laat heeft plaatsgevonden.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
De verschillende klachtonderdelen komen voor een gezamenlijke beoordeling in aanmerking. De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat verweerder is tekort geschoten in zijn zorg jegens patiënte.
De klacht heeft met name betrekking op de periode april 2008 tot en met eind december 2008, toegespitst op de maand december 2008.
Verweerder heeft in zijn antwoord uiteengezet wanneer patiënte de praktijk heeft bezocht, welke klachten patiënte had en wat hij met die klachten heeft gedaan. Deze handelingen zijn ook terug te vinden in het bijgehouden patiëntenjournaal.
Daaruit komt naar het oordeel van het college niet naar voren dat verweerder jegens patiënte niet adequaat heeft opgetreden. Toen patiënte in april 2008 bij verweerder kwam met schouderklachten en pijnklachten in de borst heeft hij haar verwezen naar een fysiotherapeut en een mammografie laten maken. Toen patiënte in december 2008 bij verweerder kwam met buikklachten heeft hij een echografie laten maken, waaruit bleek dat patiënte galstenen had. Voor verdere behandeling heeft hij haar vervolgens naar een chirurg verwezen. Op 15 december 2008 is patiënte met luchtwegproblemen bij verweerder geweest, waarop hij haar antibioticum heeft voorgeschreven. Nadat zij eerst op 22 december 2008 met aanhoudende klachten bij D. was geweest is zij vervolgens op 29 december 2008 weer door verweerder gezien. Over dat consult heeft verweerder verklaard dat het hoesten niet geheel over was maar dat patiënte geen zieke indruk maakte en bij het lichamelijk onderzoek geen concrete afwijkingen te zien waren. Omdat patiënte ongerust was heeft verweerder toch een thoraxfoto laten maken en laboratoriumonderzoek laten verrichten, hetgeen nog de volgende dag is gebeurd. Vervolgens is patiënte op advies van de radioloog bij de longarts terecht gekomen.
Klagers en verweerder verschillen nog van mening of patiënte op eigen initiatief of met inbreng van verweerder bij de longarts is terechtgekomen, maar dat is hier verder niet relevant. Van belang is dat patiënte nog in dezelfde maand dat de luchtwegproblemen zich openbaarden door een longarts is gezien.
Gelet op het feit dat patiënte bekend was met COPD, dat vooral in de winter luchtwegproblemen kan veroorzaken, alsmede gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat verweerder is tekort geschoten in zijn zorg jegens patiënte.
Achteraf gezien kan de tumor de oorzaak zijn geweest van de pijnklachten waarvoor patiënte in april 2008 al de praktijk had bezocht. Zoals door verweerder tijdens het mondeling vooronderzoek ook is verklaard kan bij het soort kanker waaraan patiënte leed, longtoptumor, de pijn uitstralen naar de schouders. Dat betekent echter niet dat verweerder, bekend met de schouderklachten in april 2008, al eerder bedacht had moeten zijn op de diagnose longkanker. Daarvoor waren immers verder geen aanwijzingen aanwezig. Uit de stukken blijkt dat patiënte een zeer moeilijk te diagnosticeren longcarcinoom had, die vrijwel altijd een zeer slechte prognose heeft. Verder is pas op de thoraxfoto die op 30 december 2008 is gemaakt (en niet bijvoorbeeld al bij de eerder gemaakte echo) vocht in de pleuraholte geconstateerd, hetgeen de eerste aanwijzing is voor een mogelijke tumor. Dit kan erop wijzen dat de longkanker zich in een zeer korte tijd heeft gemanifesteerd.
Hoezeer het verdriet van klagers om het verlies van hun moeder te begrijpen is, kan gelet op het voorgaande niet worden geconcludeerd dat verweerder in zijn zorg jegens patiënte is tekort geschoten.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de in hoger beroep niet bestreden feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met uitzondering van het feit dat patiënte bekend was met COPD, waarvan niet kan worden uitgegaan, zoals hierna in 4.5 wordt overwogen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klagers beogen met hun grieven de zaak in volle omvang ter beoordeling voor te leggen aan het Centraal Tuchtcollege. Klagers concluderen tot gegrondverklaring van hun klacht. De huisarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
4.3 Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, is het duidelijk geworden dat de huisarts op 29 december 2008 bij patiënte op huisbezoek is geweest waarbij de huisarts constateerde dat het hoesten niet volledig over was, maar dat patiënte overigens geen zieke indruk maakte. Patiënte heeft tijdens het huisbezoek ook gerookt. Omdat patiënte duidelijk aangaf zeer ongerust te zijn, heeft de huisarts toch daags daarna – 30 december 2008 – een thoraxfoto laten maken. De assistente van de huisarts heeft dezelfde dag de uitslag van deze thoraxfoto gekregen waaruit bleek dat er vocht in de pleuraholte te zien was. Omdat vocht in de pleuraholte voor de huisarts reden was voor verder onderzoek heeft de assistente in zijn opdracht – de huisarts was op 30 december 2008 niet persoonlijk op de praktijk aanwezig maar stond wel met de praktijk in contact – met de longarts een afspraak gemaakt voor 22 januari 2009. De assistente heeft eveneens op 30 december 2008 de uitslag van de thoraxfoto en de datum van die afspraak bij de longarts telefonisch doorgegeven aan de dochter van patiënte.
Op 31 december 2008 is de praktijk van de huisarts gebeld met de mededeling dat het heel slecht ging met patiënte, waarop de assistente – na overleg met de huisarts die op dat moment wel op de praktijk aanwezig was – de afspraak met de longarts heeft vervroegd naar diezelfde dag, 31 december 2008, om 12.00 uur. Patiënte is toen op eigen gelegenheid en in gezelschap van een vriendin naar het ziekenhuis gegaan.
4.4 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege de klacht van klagers gegrond, voorzover zij de huisarts verwijten dat hij op 30 december 2008 niet professioneel en adequaat heeft gehandeld bij de doorverwijzing van patiënte naar de longarts. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts na in kennis te zijn gesteld van de uitslag van de thoraxfoto waarop vocht in de pleuraholte zichtbaar was, direct zelf telefonisch contact had moeten opnemen met de longarts voor het maken van een afspraak opdat patiënte zo spoedig mogelijk door de longarts zou worden gezien. Nu de huisarts dit in eerste instantie aan zijn assistente heeft overgelaten – die niet eerder dan op 22 januari 2009 een afspraak voor patiënte kon maken – heeft de huisarts een risico op tijdverlies laten ontstaan, welk risico zich echter niet heeft verwezenlijkt omdat de huisarts de volgende dag wel adequaat is opgetreden en de afspraak heeft laten vervroegen naar 31 december 2008 om 12.00 uur.
4.5 Wat de overige onderdelen van de klacht betreft, heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zulks met uitzondering van de overwegingen waaruit blijkt dat het Regionaal Tuchtcollege tot uitgangspunt heeft genomen dat patiënte bekend was met COPD. Van dit laatste kan bij de beoordeling van de klacht niet worden uitgegaan nu ter terechtzitting in hoger beroep door de huisarts met zoveel woorden is erkend dat, hoewel de klachten van patiënte volledig pasten in het beeld van COPD, deze diagnose nooit officieel is vastgesteld en dat de term COPD beter niet gebruikt had kunnen worden. Dat leidt evenwel niet tot een ander oordeel met betrekking tot de betrokken klachtonderdelen.
4.6 Nu de klacht deels gegrond is zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in zoverre worden vernietigd en het beroep voor het overige worden verworpen.
Het Centraal Tuchtcollege zal het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel achterwege laten op grond van het volgende. De huisarts heeft bij de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij in de hectiek van het moment en mede in verband met de hoog opgelopen emoties bij patiënte, haar dochter en ook bij hemzelf, op dit punt tekort is geschoten in zijn beroepsuitoefening en dat hij bij de doorverwijzing van patiënte naar de longarts op 30 december 2008, niet geheel heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht. Daarmee heeft de huisarts blijk gegeven van het inzicht dat zijn handelwijze op 30 december 2008 niet correct was. Bovendien heeft hij verklaard dat het beleid van de praktijk op dit punt is aangescherpt in die zin, dat bij geconstateerde afwijkingen op een (thorax-)foto direct door de huisarts zelf contact wordt opgenomen met de desbetreffende specialist teneinde de patiënt zo snel mogelijk door te verwijzen. Ten slotte weegt mee dat de huisarts op
31 december 2008 wel adequaat is opgetreden.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de handelwijze van de huisarts op 30 december 2008, gegrond, zonder oplegging van een maatregel;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.A. Asser, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en
F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2012.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.