ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1938 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.203
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1938 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.203 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klagers verwijten de huisarts dat hij niet goed naar patiënte heeft geluisterd, haar klachten niet serieus heeft genomen en niet professioneel heeft gehandeld. Daarnaast heeft hij geen goede diagnose gesteld waardoor de behandeling te laat heeft plaatsgevonden. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen, zulks met uitzondering van de overweging over het feit dat patiënte bekend was met COPD, van welke overweging het Centraal Tuchtcollege afstand neemt. De klachten zijn ongegrond. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.203 van:
A. en B. beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
D., huisarts, wonende te C., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 6 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 februari 2011, onder nummer 10/147 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2011.204 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 31 januari 2012, waar zijn verschenen klagers en de huisarts.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Klagers zijn de kinderen van E., die verder zal worden aangeduid als patiënte. Verweerder voert tezamen met F. de huisartsenpraktijk waar patiënte ingeschreven stond. Tegen F. is een gelijkluidende klacht ingediend, bekend onder nummer 10/148.
Patiënte was bekend met COPD klachten.
Op 21 april 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht met schouderklachten en pijnklachten in de linker borst. F. heeft patiënte voor de schouder doorverwezen naar een fysiotherapeut en voor de borst doorverwezen voor een mammografie.
Op 4 december 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht met buikpijnklachten. Na lichamelijk onderzoek door F. en aan de hand van een echografie bleek dat patiënte galstenen had. F. heeft haar daarop voor verdere behandeling naar een chirurg verwezen.
Op 15 december 2008 heeft patiënte de huisartsenpraktijk bezocht in verband met luchtwegproblemen. F. heeft hierop antibioticum voorgeschreven.
Op 22 december 2008 heeft patiënte vanwege aanhoudende klachten de huisartsen-praktijk bezocht. Op die dag werd zij gezien door verweerder. Verweerder heeft patiënte onderzocht en haar vervolgens geadviseerd om het herstel nog enige tijd te gunnen.
Op 29 december 2008 heeft patiënte wederom de huisartsenpraktijk bezocht. Dit keer werd zij gezien door F.. F. heeft patiënte onderzocht en vervolgens op
30 december 2008 een thoraxfoto laten maken en laboratoriumonderzoek laten verrichten.
Op advies van de radioloog is patiënte op 31 december 2008 door een longarts onderzocht. In het vervolgonderzoek bij de longarts is de diagnose longkanker gesteld.
Patiënte is op 12 februari 2010 overleden.
3. Het standpunt van klagers en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder jegens patiënte niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht mag worden. Volgens klagers heeft verweerder:
1. niet goed naar patiënte geluisterd, haar klachten niet serieus genomen en niet professioneel gehandeld; en
2. geen goede diagnose gesteld waardoor de behandeling te laat heeft plaatsgevonden.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
De verschillende klachtonderdelen komen voor een gezamenlijke beoordeling in aanmerking. De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat verweerder is tekort geschoten in zijn zorg jegens patiënte.
De klacht heeft met name betrekking op de periode april 2008 tot en met eind december 2008, toegespitst op de maand december 2008, in welke periode verweerder patiënte uitsluitend op 22 december 2008 heeft gezien. Verweerder heeft ten aanzien van het consult op 22 december 2008 aangevoerd dat patiënte op die dag bij hem kwam vanwege aanhoudende hoestklachten, waarvoor zij de week ervoor met antibioticum was behandeld. Volgens verweerder heeft hij patiënte op
22 december 2008 onderzocht en daarbij geen alarmerende symptomen gevonden, waarop hij haar heeft geadviseerd om het herstel nog enige tijd (1 à 2 weken) te gunnen. Hij had daarbij laten meewegen dat in die periode veel mensen last hadden van luchtweginfecties en het herstel, ook na een antibioticumkuur, soms wat langer kon duren.
Gelet op het feit dat patiënte bekend was met COPD, dat vooral in de winter luchtwegproblemen kan veroorzaken, alsmede gelet op de hiervoor beschreven door verweerder gemaakte afweging die het college begrijpelijk voorkomt, kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat verweerder is tekort geschoten in zijn zorg jegens patiënte door op 22 december 2008 een afwachtend beleid te hanteren.
Achteraf gezien kan de tumor de oorzaak zijn geweest van de pijnklachten waarvoor patiënte in april 2008 al de praktijk had bezocht. Zoals door F. tijdens het mondeling vooronderzoek ook is verklaard kan bij het soort kanker waaraan patiënte leed, longtoptumor, de pijn uitstralen naar de schouders. Dat betekent echter niet dat verweerder, bekend met de schouderklachten in april 2008, op 22 december 2008 bedacht had moeten zijn op de diagnose longkanker. Daarvoor waren immers verder geen aanwijzingen aanwezig. Uit de stukken blijkt dat patiënte een zeer moeilijk te diagnosticeren longcarcinoom had die vrijwel altijd een zeer slechte prognose heeft. Verder is pas op de thoraxfoto die op 30 december 2008 is gemaakt (en niet bijvoorbeeld al bij de eerder gemaakte echo) vocht in de pleuraholte geconstateerd, hetgeen de eerste aanwijzing is voor een mogelijke tumor. Dit kan erop wijzen dat de longkanker zich in een zeer korte tijd heeft gemanifesteerd.
Hoezeer het verdriet van klagers om het verlies van moeder te begrijpen is, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder in de zorg jegens patiënte is tekort geschoten.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de in hoger beroep niet bestreden feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met uitzondering van het feit dat patiënte bekend was met COPD, waarvan niet kan worden uitgegaan, zoals hierna in 4.3 wordt overwogen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klagers beogen met hun grieven de zaak in volle omvang ter beoordeling voor te leggen aan het Centraal Tuchtcollege. Klagers concluderen tot gegrondverklaring van hun klacht. De huisarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen, zulks met uitzondering van de overwegingen waaruit blijkt dat het Regionaal Tuchtcollege tot uitgangspunt heeft genomen dat patiënte bekend was met COPD. Van dit laatste kan bij de beoordeling van de klacht niet worden uitgegaan nu ter terechtzitting in hoger beroep door de huisarts met zoveel woorden is erkend dat, hoewel de klachten van patiënte volledig pasten in het beeld van COPD, deze diagnose nooit officieel is vastgesteld en dat de term COPD beter niet gebruikt had kunnen worden. Dat leidt evenwel niet tot een ander oordeel met betrekking tot de klacht. Deze is ongegrond.
4.4 Nu de verschillende klachtonderdelen niet leiden tot een andere uitkomst dan die van het Regionaal Tuchtcollege, is de slotsom dat het beroep niet slaagt zodat het dient te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.A. Asser, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en
F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2012.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.