ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1934 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.037
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1934 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2010.037 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Betreft klacht tegen fysiotherapeut. Klager heeft deelgenomen aan een georganiseerde groepsreis waaraan ook de fysiotherapeut heeft deelgenomen. Klager heeft klachten over het optreden van de fysiotherapeut voor, tijdens en na de reis, alsook over de door de fysiotherapeut gevoerde alternatieve (fysiotherapie)praktijk. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert tot niet-ontvankelijkheid omdat klager nimmer patiënt is geweest van de fysiotherapeut. Klager komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager wel ontvankelijkheid op grond van de tweede tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klachten vervolgens ongegrond en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.037 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., fysiotherapeut, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M.M.E. Bowmer, advocaat te Rotterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 18 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 december 2009, onder nummer 2008 O 98 heeft dat College klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2010.052 (A. / E., fysiotherapeut) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 januari 2011, waar zijn verschenen klager en de gemachtigde van verweerder. Verweerder is niet verschenen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft ter zitting van 6 januari 2011 het onderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek op een nader te bepalen zitting zou worden heropend, teneinde verweerder tegen de nader te bepalen zitting op te roepen en het Centraal Tuchtcollege in de gelegenheid te stellen verweerder ter terechtzitting in persoon vragen te stellen. Van de zitting van 6 januari 2011 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verstuurd.
Op 3 maart 2011 is bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen een brief (met bijlage) van de gemachtigde van verweerder inhoudende een verzoek om verweerder te horen buiten aanwezigheid van klager. Dit verzoek is door het Centraal Tuchtcollege gehonoreerd.
Klager is hierover bericht.
Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts kennisgenomen van de brief (met bijlage) van klager d.d. 4 januari 2012, door klager persoonlijk afgegeven bij het Centraal Tuchtcollege op 6 januari 2012.
De behandeling van onderhavige zaak is in hoger beroep heropend ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2012. De behandeling van de zaak is verdeeld over twee zittingsdelen, waarbij het eerste deel van de behandeling heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van klager. Bij deze behandeling waren aanwezig: verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Bowmer voornoemd.
Het tweede deel van de behandeling heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van verweerder. Hierbij waren aanwezig klager en de gemachtigde van verweerder voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De klacht .
Tijdens een reis in F. in juni 2005 heeft de fysiotherapeut klager als medereiziger geprobeerd te dwingen zijn zogenaamd deskundige hulp te accepteren hetgeen in combinatie met herhaald wangedrag van de fysiotherapeut en een derde persoon heeft geleid tot suïcidaliteit. Klager verwijt de fysiotherapeut de hierdoor ontstane schade. Voorts maakt klager de fysiotherapeut het verwijt dat deze een valse voorstelling van zaken geeft zowel in het verkeerd beschrijven van de gang van zaken als het achterhouden van feiten en dat hij hem daardoor wederom probeert te schaden bij het geloofwaardig krijgen van zijn aangifte jegens klager. Tenslotte maakt klager de fysiotherapeut het verwijt dat deze als geregistreerde in de zin van artikel 3 van de Wet BIG samenwerkt met drie orthomanuele therapeuten onder de naam G. waarbij deze naam de schijn moet wekken dat de activiteiten tot de gezondheidszorg behoren.
3. Het standpunt van de fysiotherapeut.
De fysiotherapeut heeft klager nooit als patiënt gehad en hem ook nooit therapeutisch behandeld. Noch heeft hij ooit aan klager adviezen verstrekt ten aanzien van enige medische klacht van klager.
Van 4 tot en met 11 juni 2005 heeft de fysiotherapeut als privé-persoon deelgenomen aan een reis naar F.. Ook klager heeft aan deze reis deelgenomen. Na de reis heeft klager aan de fysiotherapeut boze e-mails gezonden evenals aan bij de fysiotherapeut betrokken personen. Naar aanleiding van deze berichten heeft de fysiotherapeut op 27 oktober 2006 aangifte tegen klager bij de politie gedaan.
4. De beoordeling .
Op grond van artikel 47 van de Wet BIG is degene die in een in lid 2 van deze bepaling vermelde hoedanigheid ingeschreven staat onderworpen aan tuchtrechtspraak terzake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten aanzien van personen met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of die zijn bijstand met betrekking tot hun gezondheidstoestand behoeven. De fysiotherapeut is als zodanig ingeschreven in het register.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de fysiotherapeut terzake van handelen of nalaten in zijn hoedanigheid tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. In de onderhavige klacht is daarvan evenwel geen sprake. Partijen zijn het er over eens dat klager nooit patiënt van de fysiotherapeut is geweest. De bezwaren die klager in zijn stukken naar voren heeft gebracht, hebben dan ook geen betrekking op handelen of nalaten van de fysiotherapeut in zijn hoedanigheid. Klager kan daarom in zijn klachten niet worden ontvangen.
Hieruit vloeit voort dat het College niet inhoudelijk op de klachten in kan gaan ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.
Verweerder is BIG-geregistreerd fysiotherapeut en vormt samen met drie andere maten, waaronder mevrouw E. en mevrouw H., de maatschap G.. Verweerder behandelt patiënten met problemen aan het houding- en bewegingsapparaat. Verweerders behandelingen vallen buiten de reguliere fysiotherapie en worden als alternatieve behandelingen gedeclareerd en vergoed. Klager is nooit patiënt van verweerder geweest. Klager is onder behandeling bij mevrouw H..
Verweerders praktijk is gevestigd op een locatie waar ook een orthomanuele praktijk is gevestigd onder leiding van orthomanueel arts, I., alsmede een reisbureau J. dat wordt geleid door mevrouw K., echtgenote van voormelde I.. K. is naast haar werkzaamheden voor J. tevens twee dagen per week werkzaam als secretaresse voor de praktijk van verweerder. Deelnemers aan de door J. georganiseerd groepsreizen werden grotendeels geworven uit de patiëntenbestanden van de praktijk van verweerder en I.. Verweerder ging regelmatig mee op reizen van J..
I. heeft een cursusbureau genaamd L. dat therapeutische cursussen organiseert waar ook de praktijk van verweerder gebruik van maakt. Klager heeft een van deze cursussen bijgewoond. Verweerder was ook bij deze cursus aanwezig en heeft klager na afloop daarvan ongevraagd geadviseerd om in juni 2005 deel te nemen aan een door J. georganiseerde groepsreis naar F.. Verweerder heeft klager nadien nog telefonisch benaderd om aan deze reis deel te nemen. Klager heeft aan deze reis deelgenomen, evenals verweerder zelf.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Volgens het college in eerste aanleg is klager niet ontvankelijk in zijn klacht, omdat hij nimmer patiënt is geweest van verweerder en verweerder derhalve niet in de hoedanigheid van fysiotherapeut zou hebben gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege kan zich met die redenering niet verenigen. Van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid kan immers niet alleen sprake zijn wanneer de beroepsbeoefenaar tekort schiet in de zorg die hij als hulpverlener aan een patiënt verleent in de zin van artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG, maar ook als sprake is van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1onder b Wet BIG). Dit betekent dat ook handelen of nalaten van BIG-ingeschrevenen gelegen buiten de directe behandelrelatie ter toetsing aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
4.4 Verweerder heeft opgeworpen dat hij slechts als privépersoon heeft deelgenomen aan de groepsreis naar F. in juni 2005. Het Centraal Tuchtcollege is echter gebleken dat verweerder en zijn praktijk G. op verschillende manieren bij deze en andere reizen betrokken is geweest.
Zo werd de reis naar F. georganiseerd door de reisorganisatie J. van mevrouw K., die tevens twee dagen per week secretariële werkzaamheden voor de G. verricht. Mw. K. is ook de echtgenote van orthomanueel arts, I., met wie verweerder nauwe contacten onderhoudt en wiens orthomanuele praktijk en cursusbureau L. nauw samenwerkt met de G.. Voorts is gebleken dat de deelnemers aan de reizen van J. grotendeels werden geworven uit de patiëntenbestanden van de praktijk van verweerder en I..
Verweerder heeft bovendien ter zitting verklaard dat mevrouw K. eraan hechtte dat er op de reizen van J. een of meer fysiotherapeuten meegingen. Ook verweerder ging regelmatig (als begeleider) mee op deze reizen.
Het Centraal Tuchtcollege is voorts duidelijk geworden dat hoewel de door J. georganiseerde groepsreizen niet in eerste instantie waren opgezet als gezondheidsreis, deze reizen - daaronder begrepen F.-reis van juni 2005 - wel ten doel hadden de deelnemers te laten ontspannen door middel van fysieke activiteiten om zo eventuele lichamelijk klachten te verminderen. Reden waarom op voormelde reizen dagelijks onder professionele begeleiding lichamelijke (warming-up en cooling-down) oefeningen werden aangeboden. Onder deze omstandigheden moet het voor de deelnemers afkomstig uit het patiëntenbestand van de G. - waartoe ook klager behoorde - moeilijk zijn geweest te onderscheiden of verweerder bij zijn deelname aan de reis naar F. zuiver als privépersoon of toch (ook) beroepsmatig is opgetreden. Een en ander leidt het Centraal Tuchtcollege tot de conclusie dat de verwevenheid tussen verweerders praktijk enerzijds en de organisatie, werving en begeleiding van de reis naar F. anderzijds van dien aard was, dat verweerder geacht moet worden niet louter als privépersoon te hebben gehandeld.
Gelet op het bovenstaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het gewraakte handelen waarover klager jegens verweerder een klacht heeft ingediend kan worden aangemerkt als een handeling die met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg in strijd kan zijn.
Dat betekent dat klager in de klacht ontvankelijk is. Dat het handelen waarover wordt geklaagd deels niet in Nederland, maar in F. plaatsvond, doet daaraan niet af. Ook voor handelen of nalaten in het buitenland kan de beroepsbeoefenaar immers in beginsel tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn.
4.5 Het eerste klachtonderdeel betreft het feit dat de fysiotherapeut zich met betrekking tot de reis dwingend zou hebben opgesteld ten aanzien van klager door hem zijn zogenaamde deskundige hulp op te leggen en dat sprake zou zijn geweest van herhaald wangedrag tijdens de reis.
Vast is komen te staan dat de fysiotherapeut in mei 2005 ongevraagd aan de klager geadviseerd heeft om in juni van dat jaar aan de reis deel te nemen, en hem vervolgens ook nadien nog heeft gebeld over deelname aan de reis. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dient een dergelijk optreden vermeden te worden zolang niet duidelijk wordt onderscheiden tussen privé-handelen en handelen als professional; het kan immers - zeker in omstandigheden als deze - gemakkelijk leiden tot een ongewenste vermenging van rollen en belangen. Nu echter niet gebleken is dat in deze contacten daadwerkelijk sprake is geweest van onheuse beinvloeding, acht het college het gewraakte handelen niet in zodanige mate onjuist dat van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid kan worden gesproken.
Ten aanzien van het beweerde dwingend optreden en wangedrag jegens klager tijdens de reis moet worden vastgesteld dat de lezing van klager en verweerder over de toedracht van het gebeuren sterk uiteenlopen. Voor het Centraal Tuchtcollege is onvoldoende komen vast te staan wat zich met name ten aanzien van het belangrijkste incident (aan tafel op donderdag 6 juni 2005) nu werkelijk heeft afgespeeld; het kan daarover dan ook geen oordeel uitspreken.
4.6 Het tweede klachtonderdeel luidt dat verweerder achteraf een verkeerde voorstelling heeft gegeven van wat er tussen hem en klager tijdens de reis is voorgevallen. Nu de werkelijke gang van zaken betreffende de incidenten die zouden hebben plaatsgevonden, niet meer vast te stellen is, moet de klacht ook op dit onderdeel worden afgewezen.
4.7 In het derde klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij tezamen met anderen een alternatieve praktijk voert. Daargelaten of klager in deze wel als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd nu hij nooit patiënt van verweerder is geweest, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het enkele feit van beoefening van een alternatieve behandelwijze als de onderhavige niet impliceert dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is.
4.8 Een en ander leidt het Centraal Tuchtcollege tot de slotsom dat de klacht op alle onderdelen dient te worden afgewezen. Van de kant van klager zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, bewezen zijnde, tot een ander oordeel nopen. Dit betekent dat het beroep van klager geen doel treft. Dat laat onverlet dat een verwevenheid tussen een beroepspraktijk en andere (commerciële) activiteiten zoals die in dit geval geconstateerd is, onwenselijk moet worden geacht. Door hierover onduidelijkheid te laten ontstaan, heeft verweerder er zelf toe bijgedragen dat tegen hem een klacht is ingediend.
4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing, waarbij klager in de klacht niet-ontvankelijk is verklaard, niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke klacht ongegrond verklaren en het beroep van klager verwerpen.
4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover klager in de klacht niet-ontvankelijk is verklaard;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de oorspronkelijke klacht ongegrond;
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en FysioPraxis met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A Scholten, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. M. Zandbergen, leden-juristen en drs. J. Slooten en F.P.A.J. Klomp, leden- beroeps-genoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
27 maart 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.