ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1916 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.276

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1916
Datum uitspraak: 10-04-2012
Datum publicatie: 11-04-2012
Zaaknummer(s): c2011.276
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tbs-gedetineerde tegen huisarts. Verwijt dat huisarts ten onrechte geen middelen tegen impotentie heeft voorgeschreven en heeft nagelaten door te verwijzen voor een psychisch noodzakelijke neuscorrectie. Klacht afgewezen door Regionaal Tuchtcollege. Beroep verworpen. Voor zover klager stelt dat het te lang heeft geduurd voordat er ten behoeve van de door hem gewenste neusoperatie een behandelplan was opgesteld, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de huisarts daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.276 van:

A., verblijvend te Forensisch Psychiatrisch Centrum B. te C.,

appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens te Utrecht,

tegen

D., huisarts, werkzaam te C., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.M. Stavast.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna: klager - heeft op 11 maart 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen D. – hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 juli 2011, onder nummer 036/2010 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 8 maart 2012, waar zijn verschenen de gemachtigde van klager en de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van klager heeft toegelicht dat klager graag aanwezig had willen zijn, maar dat voor deze gelegenheid geen vervoer werd verzorgd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“2. DE FEITEN

Klager heeft meerdere, met deze klacht verband houdende en min of meer gelijkluidende, klachten ingediend tegen diverse beroepsbeoefenaren bij het Zwolse college. In een van die zaken is op verzoek van de secretaris van het college het dossier dwang van klager en de wettelijke aantekeningen ingezonden. Deze stukken zijn het college (en partijen) bekend.

Op grond van de stukken waaronder genoemd dossier van klager dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager verblijft sinds 27 juni 2007, na overplaatsing vanuit de E. in F., in FPC-B.. Verweerder is als huisarts bij de behandeling van klager betrokken. In de tijd dat klager verbleef in FPC-G. is klager door mishandeling van een medepatiënt gewond geraakt aan zijn neus. Klager heeft een neus- en septumcorrectie ondergaan, echter hij ervaart dat zijn neus niet recht staat en heeft daar hinder van.

Klager, geboren in 1982, is op 24 mei 2001 veroordeeld tot TBS met bevel tot dwangverpleging na brandstichting en diefstal.

Hij is gediagnosticeerd als een man met een autistische stoornis (Asperger).

In de verslaglegging vanaf het moment van detentie, PI H. (IBA) en PI I. (FOBA), G. J. en E. komt vrijwel continu destructief en zeer risicovol gedrag naar voren, resulterend in zeer uitgebreide vernielingen (letterlijk slopen, bijvoorbeeld in de lift, brandmelders, verstoppen riool etc.), gevaar voor zichzelf (elektrocutie, drinken bleekwater) en ontwrichtend gedrag voor de kliniek/gevangenis (stroomstoringen door water en elektriciteitsincidenten).

In het diagnostisch rapport van oktober 2005 wordt gesteld dat het deviante gedrag van klager het beste te omschrijven is als présadistisch. Het deviante gedrag bestaat uit brandstichten, slopen enzovoort en is op zichzelf belonend. Op korte termijn levert het klager een goed gevoel (‘kick’) op door spanningsopbouw en vervolgens spanningsreductie. Het resultaat op langere termijn lijkt voor klager niet van belang te zijn. Gesproken wordt van een maladaptieve overlevingsstrategie. Door de medicatie is volgens klager het goede gevoel (de ‘kick’) bij het destructieve gedrag verdwenen.

Klager werd met dwangmedicatie (Risperdal dwangdepot) overgeplaatst naar B..

Als bijwerking van de medicatie ervoer klager veel last van verlies van libido en impotentie.

Andere antipsychotica die deze bijwerkingen minder hebben bestaan niet in depotvorm. Klager heeft daarom voor meewerken aan orale inname van Serdolect gekozen. Op 2 oktober 2007 is de Risperdal Consta gestopt en de Serdolect gestart. Al snel na het starten van de Serdolect heeft klager inname van die medicatie geweigerd. Hierop is op 22 oktober 2007 de Risperdal dwangmedicatie hervat. In de tussenliggende periode werd meer grensoverschrijdend gedrag gezien (water in de brandmelder, snijdende beweging langs de keel van een medepatiënt, de vloer blank zetten).

In april 2008 is een tweede poging tot overzetten naar een antipsychoticum met minder tot geen seksuele bijwerkingen, door weigering van klager de medicatie in te nemen, mislukt.

Begin 2009 is de dwangmedicatie gestopt.

Op 5 juni 2009 wordt besloten weer over te gaan tot dwangmedicatie op grond van volstrekte noodzakelijkheid ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van klager. Klagers gedrag werd opnieuw fors destructief. Op 5 juni 2009 kreeg klager 6,25 mg. Risperdal Consta toegediend. Die dosis is verhoogd naar

25 mg. per 14 dagen. De dwangmedicatie is op 27 augustus 2009 opgeheven omdat de behandeling niet leidde tot duurzame vermindering van gevaarzettend gedrag.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende:

1. het niet voorschrijven van middelen tegen impotentie;

2. het nalaten van de psychisch noodzakelijke neuscorrectie .

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de klachten van klager ongegrond zijn.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klager kreeg vanwege de libidoremmende werking van de psychiatrische (dwang)medicatie, Cialis voorgeschreven. Toen die medicatie is gestopt, is ook de Cialis gestopt. Klager hield echter erectieproblemen en is daarvoor door verweerder doorverwezen naar de uroloog op 14 mei 2010. Onderzoek door de uroloog leverde geen oorzaak op voor de erectiestoornis. Afgesproken werd dat het Cialis-beleid verder werd bepaald door de psychiater.

Het verwijt dat verweerder geen middelen voorschrijft tegen impotentie slaagt niet. Verweerder heeft met betrekking tot de impotentieklachten van klager zorgvuldig gehandeld. Hij heeft klager doorverwezen voor nader onderzoek en toen dit onderzoek geen bijzonderheden liet zien het medicatiebeleid met betrekking tot de erectiestoornissen overgelaten aan de psychiater.

5.3 De klacht met betrekking tot de neuscorrectie slaagt evenmin. Blijkens de brief van de keel-, neus- en oorarts K. heeft verweerder klager naar hem verwezen. K. heeft de zorgverzekeraar toestemming gevraagd om bij klager een operatie aan de neus (een septumcorrectie) uit te voeren. Het college begrijpt dat deze ingreep inmiddels is uitgevoerd.

5.4 De conclusie is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. DE FEITEN” van de bestreden beslissing.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Voor zover klager stelt dat het te lang heeft geduurd voordat er ten behoeve van de door hem gewenste neusoperatie een behandelplan was opgesteld, overweegt het Centraal Tucht­college dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de huisarts te dien aanzien een verwijt kan worden gemaakt. Klager is eerst door een andere huisarts verwezen naar een KNO-arts, die van oordeel was dat het een ingreep van cosmetische aard betrof. Pas daarna is de huisarts er bij betrokken geraakt en hij heeft klager nogmaals doorverwezen, naar KNO-arts K., die het behandelplan heeft opgesteld. Dat de huisarts daarbij onvoldoende voorvarend heeft gehandeld is niet gebleken.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. J.P. Balkema en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en H.J. Blok en M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2012.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.