ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1890 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.169

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1890
Datum uitspraak: 08-03-2012
Datum publicatie: 05-04-2012
Zaaknummer(s): c2011.169
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van TBS-gedetineerde tegen GZ-psycholoog. GZ-psycholoog betwist dat zij betrokken is geweest bij (besluiten tot) separatie en dwangmedicatie; klachtonderdeel door Regionaal Tuchtcollege wegens gebrek aan feitelijke grondslag als ongegrond afgewezen. Voor het overige is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, omdat daarop reeds in een eerdere klachtzaak onherroepelijk is beslist. Hoger beroep tegen ongegrond verklaarde klachtonderdeel afgewezen.

C2011.169

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.169 van:

A., destijds verblijvend in het B. te C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens,

tegen

D., gezondheidszorgpsycholoog, destijds werkzaam te C., thans te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde:

mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 30 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna: de gezondheidszorgpsycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 februari 2011, onder nummer 09/347Gzp heeft dat College de klacht deels afgewezen en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gezondheidszorgpsycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 2 februari 2012, waar zijn verschenen de gemachtigde van klager, alsmede de gezondheidszorgpsycholoog, bijgestaan door mr. E.J.C. De Jong.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is van 19 april 2005 tot 27 juni 2007 in de B., locatie C. opgenomen geweest. Op 27 juni 2007 is klager overgeplaatst naar F. te G.. Verweerster is werkzaam als hoofd behandeling van de B..

B. heeft klager voor de schade die tijdens zijn verblijf aldaar had aangericht aansprakelijk gesteld. In het kader van de getroffen schaderegeling is geld afgeboekt van de rekening van klager die onder bewind is gesteld.

Op 18 mei 2006 heeft de kliniek een overeenkomst met klager gesloten waarin is overeengekomen dat de nog openstaande vorderingen van de kliniek niet op klager zouden worden verhaald en dat het reeds betaalde schadebedrag niet zou worden teruggestort.

Bij een incident met een medepatiënt in de kliniek waar klager verbleef voordat hij in B. werd geplaatst, heeft hij een beschadiging aan zijn neus opgelopen. Op 13 december 2005 is klager opgenomen in het penitentiair ziekenhuis te H. voor een operatieve, cosmetische neuscorrectie. De operatie is niet doorgegaan omdat klager hiertegen bezwaar had.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. klager ten onrechte in 2005/2006 een half jaar in de isoleercel heeft gestopt waarbij hem onder dwang per injectie gif is toegediend;

2. klager onder het dreigement: “je mag je cel pas uit als je tekent” € 700,- afhandig heeft gemaakt;

3. klager onbehandeld heeft laten rond lopen met een ten gevolge van mishandeling krom geworden neus.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair gesteld dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht omdat zij in haar hoedanigheid van hoofd behandeling van de Kliniek geen handelingen in de zin van art 47 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft verricht. Subsidiair heeft zij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Ad:1

Of het verweten handelen binnen de reikwijdte van het tuchtrecht valt, hangt niet af van - zoals verweerster stelt - de hoedanigheid waarin een aangeklaagde heeft gehandeld maar van het verband tussen dat handelen en de individuele gezondheidszorg.

De beslissing tot gesepareerd verplegen en tot het toedienen van dwangmedicatie staat niet - ook al is deze “op afstand” genomen - in een dusdanig ver verwijderd verband met individuele zorg dat een klacht hierover tot niet-ontvankelijkheid van de klager zou moeten leiden. Aan een dergelijke beslissing ligt immers een beoordeling van de gezondheidstoestand van een individu ten grondslag. Het niet-ontvankelijkheids- verweer kan dan ook niet slagen.

Klager is weliswaar ontvankelijk in het klachtonderdeel maar dit treft geen doel. Verweerster heeft betwist dat zij is betrokken geweest bij (het besluit tot en de uitvoering van) de separatie en (het besluit tot en de toediening van) de dwangmedicatie.

In de tuchtrechtelijke procedure geldt dat, waar de verklaringen van de partijen tegenover elkaar staan, aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander, tenzij uit de verklaringen van anderen dan partijen en/of andere bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat één van de partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Nu klager dit klachtonderdeel niet heeft onderbouwd met (een van) bovengenoemde bewijsmiddelen, zal dit wegens gebrek aan feitelijke grondslag als ongegrond worden afgedaan.

Ad: 2 en Ad: 3

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager in het tweede en derde klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.

Klager heeft ook in 2006 over het handelen van verweerster een klacht bij het college ingediend, geregistreerd onder nummer 06/275Gzp. Deze klacht is bij beslissing van 18 september 2007 zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld. De beroepstermijn is reeds verstreken.

Uit de stukken blijkt dat de thans door klager ingediende klachtonderdelen zijn gebaseerd op dezelfde feiten en gronden als in de eerdere klachtzaak, waarin onherroepelijk is beslist. Klager heeft geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een nieuwe behandeling zouden kunnen rechtvaardigen. Ingevolge artikel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan hij dan ook niet in deze klachtonderdelen worden ontvangen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen en voor het overige klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de bestreden beslissing.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Blijkens het verhandelde ter zitting in hoger beroep richt klager zich alleen tegen de afwijzing van klachtonderdeel 1 en niet tegen het oordeel dat klager voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

4.2 De gezondheidszorgpsycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. Van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en prof.dr. M.J.M. van Son en

dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2012.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.