ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1798 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.233

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1798
Datum uitspraak: 16-02-2012
Datum publicatie: 16-02-2012
Zaaknummer(s): c2011.233
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klager verwijt de aangeklaagde psychiater dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen van het rapport met leugens, het op valselijke gronden opdringen van geestesbeïnvloedende medicijnen zonder medische noodzaak op verzoek van derden en met het oogmerk hem onder controle te brengen van criminele derden, poging tot doodslag en schending van het beroepsgeheim. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.233 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

G., psychiater, wonende te K., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K. Mous, advocaat te Nijmegen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen psychiater G. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 mei 2011, onder nummer 120/2010 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaken A. / C., psychiater (C2011.231) en A. / F., psychiater (C2011.232) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 januari 2012, waar zijn verschenen klager alsmede de arts bijgestaan door mr. K. Mous voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het dossier van klager dat als bijlage bij het verweerschrift en bij de dupliek is overgelegd, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1958, bezocht op 17 december 2007 de afdeling spoedeisende hulp van het H.-Ziekenhuis te I. (verder: H.) vanwege een diep veneuze trombose. Hij was van 14 tot en met 17 december 2007 opgenomen geweest in een ziekenhuis in E. vanwege een diep veneuze trombose en psychiatrische problemen.

Na behandeling en het advies zich de dag erna te melden bij de huisarts is klager naar huis gegaan.

Van 20 tot en met 23 december 2007 verbleef klager op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in E., na overname uit een algemeen ziekenhuis.

Van 23 december 2007 tot en met 7 januari 2008 verbleef klager op de PAAZ van het H. vanwege, vermoedelijk, een paranoïde psychose. De opname van klager was vooraf aangemeld door de Regionale Crisisdienst van GG-I.. Er was sprake van een vrijwillige opname. Op 23 december 2007 heeft de intake plaatsgevonden door de psychiater F.. F. heeft voorafgaand aan de intake de voorgeschiedenis van klager, in het in het ziekenhuis aanwezige dossier van klager, bekeken. In dat dossier bevindt zich een brief van de internist J.. Deze brief is door verweerder als bijlage bij de brief van 30 maart 2011 overgelegd. Als voorgeschiedenis komt uit deze brief naar voren een mogelijke neurolues in 1987 en 1998, een opname op de PAAZ in 1995 en hartinfarcten in 2004 en 2005.

Bij het intakegesprek was ook een broer van klager aanwezig. Klager vertelde dat hij zich ernstig bedreigd voelde. Niet duidelijk was op dat moment of sprake was van een echte bedreiging of van een psychiatrische aandoening. F. noteerde als differentiaaldiagnose:

- paranoïde psychose (neurolues)

- echte bedreiging???

Klager werd opgenomen ter observatie van zijn psychose/gedrag. Hij kreeg geen medicatie. Verder werd onderzoek op lues afgesproken.

Klager heeft na het intakegesprek geen rechtstreeks contact meer gehad met F.. Hij is in de verdere opname met name gezien door de psychiater C. en verweerder, de eerste keer op 24 december 2007 door C.. Tijdens dat gesprek kwam naar voren dat klager drie keer een zelfmoordpoging had gedaan.

Vanwege een diep veneuze trombose beiderzijds werd klager behandeld met fraxiparine en wordt nadere diagnostiek ingezet. Ook werd nadere diagnostiek ingezet vanwege het vermoeden op een urineweginfectie.

Tijdens de opname bleek dat -naar alle waarschijnlijkheid- sprake was van een paranoïde psychotische stoornis. Er was sprake van oplopende agitatie van klager jegens het verplegend personeel. Besloten werd klager antipsychotica (olanzapine) en benzodiazepinen (BDZ) aan te bieden. Verweerder heeft klager op 27 december 2007 voorlichting gegeven over de medicatie. Klager ging akkoord met het innemen van de BZD’s, de antipsychotica overwoog hij te nemen. Hij was ermee akkoord dat deze werden aangeboden. Klager kreeg herhaaldelijk psycho-educatie.

Op 31 december 2007 heeft verweerder in overleg met C. aangeboden het antipsychoticum Dogmatil te gaan gebruiken in plaats van olanzapine.

Vanwege een kans op hartritmestoornissen bij het gebruik van Dogmatil en een myocardinfarct in de voorgeschiedenis werd een ECG gemaakt. Dit werd door de cardioloog als ongestoord beoordeeld. Tot 2 en na 5 januari 2008 heeft klager de Dogmatil geweigerd.

In de nacht van 1 op 2 januari 2008 en de ochtend van 2 januari 2008 heeft klager op de hartbewaking gelegen vanwege klachten van pijn op de borst. Bij onderzoek door de cardioloog werden geen bijzonderheden gevonden. De cardioloog heeft atenolol in plaats van Selokeen voorgeschreven omdat Selokeen hallucinaties kan geven.

Op 5 januari 2008 vond een incident plaats waarbij klager een medepatiënt bedreigde omdat hij deze ervan verdacht spullen van zijn kamer te hebben weggenomen.

Op 7 januari 2008 wilde klager met ontslag. Men kon klager niet overtuigen van het belang van opname. Aan de criteria voor een gedwongen opname werd niet voldaan. Afgesproken werd dat klager na twee weken op de polikliniek zou komen om te bekijken hoe verder te gaan.

Verweerder heeft met klager het belang van de somatische behandeling besproken en met zijn toestemming zijn huisarts, broer en de regionale Crisisdienst GGZ-I. op de hoogte gesteld van het ontslag van klager.

De volgende dag belde klager naar het H. en gaf aan depressief te worden. De aangeboden heropname heeft hij niet geaccepteerd. De broer van klager werd op de hoogte gebracht. Op 9 januari 2008 was er weer telefonisch contact met klager. Afgesproken werd dat hij na twee weken op de polikliniek zou komen.

Een ontslagbrief, gedateerd 11 januari 2008, werd aan de huisarts van klager gestuurd. Klager kwam op 22 januari 2008 op de polikliniek bij C.. Klager gaf aan dat hij niet meer wilde komen. C. heeft de huisarts van klager bij brief van 23 januari 2008 hiervan op de hoogte gesteld.

Klager heeft met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen de psychiaters C. (nr. 112/2010) en F. (nr. 119/2010). In alle drie de zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- :

- het meewerken aan het opstellen van het rapport met leugens;

- het op valselijke gronden opdringen van geestesbeïnvloedende medicijnen zonder medische noodzaak op verzoek van derden met het oogmerk hem onder controle te brengen van derden met een criminele achtergrond met de bedoeling hem ongeloofwaardig te maken en tot leugenaar te verheffen zodat de derden vrij spel krijgen en invloed zouden kunnen krijgen over zijn integriteit en zelfbeschikkingsrecht. Deze medicijnen waren bedoeld om een chemische castratie te bewerkstelligen;

- poging tot onvrijwillige doodslag omdat hij bij het opdringen van de medicijnen geen rekening heeft gehouden met de medicijnen voor het hart die klager al jaren gebruikte;

- schending van het beroepsgeheim door met derden over hem te praten en het pogen kennissen en zakenrelaties van klager uit te horen over hem.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het zeer betreurt dat zijn inspanningen, en die van zijn collegae, om klager goed te informeren en te behandelen niet hebben geleid tot een succesvolle behandeling, althans een behandeling naar tevredenheid van klager.

Indien gegevens over klager achteraf onjuist blijken te zijn betreurt verweerder dat. Zijn verslaglegging is echter alleen gebaseerd op eerdere medische gegevens en de gesprekken die gevoerd zijn met klager en zijn broer.

Verweerder heeft klager geprobeerd te overtuigen van de noodzaak en het nut van het gebruik van antipsychotische medicatie. Uit de aantekeningen blijkt dat verweerder opdracht heeft gegeven om niet aan te dringen op het gebruik van de aangeboden medicijnen. Verweerder is ervan overtuigd klager tijdens zijn opname op de PAAZ van het H. zeer serieus te hebben genomen in zijn klachten, hetgeen ook blijkt uit de aantekeningen in de status. Dat het uiteindelijk niet tot een adequate diagnostiek en behandeling is gekomen is het gevolg van het feit dat klager zich op 7 januari 2008, voortijdig en tegen advies, heeft onttrokken aan de klinische behandeling en daarna ook geen poliklinische behandeling heeft willen ondergaan.

Gelet op de aard en omvang van de klachten en het grote gevoel van achterdocht dat daaruit spreekt acht verweerder de (zeer reële) mogelijkheid aanwezig dat klager nog steeds lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat de huidige tuchtklacht daarvan feitelijk een product is. Verweerder hoopt dat klager zich opnieuw onder behandeling zal stellen.

Hoe dan ook, volgens verweerder is het evident dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarover kan in redelijkheid geen twijfel bestaan. De klachten dienen dan ook als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

Blijkens het proces-verbaal van het vooronderzoek betreft de klacht over het psychiatrisch rapport inderdaad de brief van 11 januari 2008 aan de huisarts van klager. Het college wijst erop dat de inhoud van deze brief overeenkomt met het dossier van klager. Inderdaad betreft het dossier ook hetero-anamnestische gegevens. Deze hetero-anamnestische gegevens zijn echter verstrekt met toestemming van klager (zie de aantekening van 24 december 2007: F; (waarvoor toestemming).

Op de dag van ontslag, 7 januari 2008, staat in het dossier genoteerd: “Pt geeft toestemming voor informatie/inlichtingen/overdracht aan huisarts/broer/RCD”.

Verweerder wijst er terecht op dat hij niet als taak heeft om aan waarheidsvinding te doen. Indien en voor zover de brief onwaarheden bevat, valt dit verweerder niet te verwijten. Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder andere gegevens dan hij van klager, of met toestemming van klager van derden heeft gekregen, heeft genoteerd.

5.4

Verder blijkt uit het proces-verbaal van het vooronderzoek dat de, volgens klager onjuiste, diagnose neurolues een belangrijk punt is. Verweerder is daar in het verweerschrift en de conclusie van dupliek uitgebreid op ingegaan. Het college onderschrijft die uitleg van verweerder. Verweerder diende rekening te houden met de mogelijkheid van neurolues als oorzaak voor de psychiatrische problemen van klager en daar verder onderzoek naar te (laten) doen. Dat dit onderzoek vanwege het ontslag van klager op 7 januari 2008 toen niet is voltooid doet daar niet aan af. Dat het onderzoek relevant werd geacht wordt bevestigd door het feit dat het in 2009 alsnog is uitgevoerd.

5.5

Wat betreft de medicatieverstrekking wijst het college erop dat uit op grond van het dossier de conclusie valt te trekken dat medicatieverstrekking zorgvuldig is geschied. Veelvuldig is met klager de medicatie besproken (zie de aantekeningen in de status op 27 en 31 december 2007) en de verpleging heeft uitdrukkelijk de opdracht gekregen niet aan te dringen bij klager op gebruik van de aangeboden medicijnen. Verder is voorafgaand aan de start met Dogmatil cardiaal onderzoek gedaan en nadien veelvuldig controles (röntgenfoto’s, ECG, bloeddruk en hartslag) uitgevoerd om te bezien of de medicatie tot problemen leidde. Klager is zelfs korte tijd opgenomen geweest op de afdeling hartbewaking.

5.6

Verweerder wijst erop dat hij gedurende de opname enkele malen contact heeft gehad met derden, echter steeds met toestemming van klager. Dat klager toestemming heeft gegeven voor overleg met derden, behalve zijn jongste broer, staat in de status uitdrukkelijk vermeld op 24 december 2007. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met de jongste broer van klager contact heeft gehad.

5.7

De conclusie van het college is dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn beroep.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot verwerping van het beroep als ongegrond en bekrachtiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. A.C.L. Allertz, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

16 februari 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.