ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1793 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.152

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1793
Datum uitspraak: 16-02-2012
Datum publicatie: 16-02-2012
Zaaknummer(s): c2011.152
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen kaakchirurg i.o. Bij klager is op verwijzing van zijn huisarts door verweerster, kaakchirurg i.o., een extractie verricht waarbij een deel van (de composietopbouw van) de naastgelegen tand is afgebroken. De klacht houdt in dat ten onrechte in het medisch verslag is vermeld dat klager preoperatief is geïnformeerd over het risico van breuk van (de composietopbouw van) het buurelement. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.152 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts (kaakchirurg in opleiding), werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde:

mr A.J.G.M. Janssen, verbonden aan E. te D..

1.         Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 12 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

14 december 2010, onder nummer 10/031T heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2012, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. Janssen voornoemd. Mr. Janssen heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

“2.       De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:                       

Op 25 maart 2009 is klager na verwijzing door zijn tandarts bij verweerster, die als kaakchirurg in opleiding werkzaam is in het E. te D., geweest voor het verwijderen van een carieuze wortelrest 12.

Bij de behandeling waren naast verweerster twee co-assistenten betrokken. Aanvankelijk heeft een van de co-assistenten getracht om het element te extraheren. Toen dit niet lukte heeft verweerster de behandeling overgenomen. Tijdens deze behandeling is (een deel van) de naastgelegen tand (element 13) afgebroken.

In het medisch verslag d.d. 25 maart 2009, gestuurd aan klager en zijn tandarts heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:

‘Op 25-03-2009 zagen wij uw patiënt (…) in verband met het verzoek voor het verwijderen van een wortelrest 12. Patiënt werd preoperatief geïnformeerd over het eventuele risico op breuk van de composietopbouwen van de buurelementen. Helaas brak de composietopbouw 13 peroperatief af. Dit werd direct postoperatief met u en patiënt besproken. (…)’

Nadat klager het medisch verslag had ontvangen is er een briefwisseling op gang gekomen die eindigde in een afwijzing van de aansprakelijkstelling door het E..

Op 19 augustus 2009 heeft klager aan verweerster een brief geschreven waarin hij vraagt om een correctie en eerlijkheid te betrachten omtrent de gang van zaken. Hierop heeft verweerster bij brief van 21 september 2009 laten weten dat zijn brief voor haar geen aanleiding is om haar zienswijze te veranderen.

Op 23 september 2009 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het E.. De klacht betrof het niet voorafgaand geïnformeerd zijn over de mogelijke risico’s van het verwijderen van de wortelrest, het niet gebruiken van de kleinste tang, en de afhandeling van zijn brief van 19 augustus 2009. De klachtencommissie van het E. heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

3.         Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in het medisch verslag van 25 maart 2009 ten onrechte heeft vermeld dat klager preoperatief is geïnformeerd over het eventuele risico op breuk van de composietopbouwen van de buurelementen.

4.         Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college.

Volgens verweerster heeft zij voorafgaand aan de behandeling, in het bijzijn van de twee co-assistenten, aan klager uitleg gegeven over de behandeling alsmede het risico op breuk van buurelementen tijdens de behandeling. Zij heeft dit volgens haar vaste werkwijze, naast in het medisch verslag, ook in de status genoteerd als: “Besproken: procedure, #buurelementen, risico.”.

Volgens klager is hij nooit voorafgaand aan de behandeling geïnformeerd over eventuele risico’s die de behandeling met zich kan brengen en hij verwijt verweerster dan ook dat zij dit wel in haar verslaglegging heeft vermeld.

Nu partijen een geheel tegenstrijdige visie hebben over de vraag of de informatie over eventuele risico’s van de behandeling voorafgaand aan de behandeling aan klager is verstrekt, kan hier niet als vaststaand worden aangenomen dat klager op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft. Niet geconcludeerd kan dan ook worden dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld door in haar verslaglegging te vermelden dat zij klager heeft geïnformeerd over de risico’s van de behandeling terwijl zij dat niet heeft gedaan.

Klager heeft zich zijdelings nog uitgelaten over de onzorgvuldige wijze waarop de behandeling zou hebben plaatsgevonden en de onzorgvuldige wijze waarop verweerster zou hebben gereageerd op zijn brief van 19 augustus 2009. Deze verwijten maken echter, anders dan bij de klachtencommissie van het E., geen onderdeel uit van de klacht bij het college, zodat deze verder onbesproken blijven.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het Centraal Tuchtcollege acht de gronden van het beroep in het inleidend beroepschrift voldoende duidelijk omdat daaruit afgeleid kan worden dat klager het geschil in volle omvang in hoger beroep wenst voor te leggen. Gebleken is dat de arts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen.

5.         Beoordeling van het hoger beroep

5.1              In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

5.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

5.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. P.M. Brilman en mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en drs. J.E.A. Dresen, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2012.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.