ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1763 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.046

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1763
Datum uitspraak: 24-01-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Zaaknummer(s): c2010.046
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster bezoekt de spoeddienst van de tandarts. In het kader van een endodontische behandeling spoelt mondhygiëniste het wortelkanaal. Daarbij wordt spoelmiddel hypochloriet doorgeperst. Klaagster verwijt de tandarts in eerste aanleg dat hij niet heeft kenbaar gemaakt dat degene die spoelde mondhygiëniste was, dat het wortelkanaal op ondeskundige en onzorgvuldige wijze is gespoeld en de mondhygiëniste is doorgegaan met spoelen terwijl duidelijk was dat het niet goed ging. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond en de klacht voor het overige gegrond en waarschuwt de tandarts. In het beroep van de tandarts oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat ook het tweede en derde klachtonderdeel ongegrond zijn. Het spoelen van het wortelkanaal is geen aan een tandarts voorbehouden behandeling als bedoeld in de Wet BIG. De mondhygiëniste mocht in de praktijk gelden als voldoende ervaren en bekwaam om de spoeling zelfstandig uit te voeren. Over tekortkomingen van de mondhygiëniste tijdens het spoelen kan de tandarts geen verwijt worden gemaakt. Toen de mondhygiëniste zijn hulp en advies inriep heeft de tandarts vervolgens voldoende adequaat ingegrepen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.046 van:

A., tandarts, wonende te B., werkzaam te C.,

appellant, verweerder in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van mr. L.H.E. Drenthe advocaat te Amsterdam,

tegen

D., wonende te E., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

D. - hierna klaagster - heeft op 7 augustus 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

22 december 2009, onder nummer 08/212T, heeft dat College de tandarts gewaarschuwd. De tandarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De tandarts heeft bij op 19 juli 2010 ingekomen brief d.d. 15 juli 2010 nog een CD-rom met foto’s in het geding gebracht.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2011, waar zijn verschenen klaagster, alsmede de tandarts, bijgestaan door mr. Drenthe. Mr. Drenthe heeft het beroep toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. 

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.

Verweerder is sinds 2003 tandarts en voert als zodanig sinds 2006 samen met mondhygiëniste F. in maatschapverband praktijk te C..

Op donderdag 31 juli 2008 heeft klaagster in de spoeddienst de praktijk van verweerder bezocht in verband met een afgebroken voortand. Klaagster was geen patiënte van verweerder. Klaagster was in C. omdat zij de volgende dag op reis zou gaan.

Verweerder heeft allereerst geprobeerd de vulling bij te plakken. Toen onder de restauratie cariës bleek te zitten werd  een solofoto gemaakt waarop geen apicale afwijkingen zichtbaar waren. Toen de distale vulling brak, is om retentie voor een opbouw te kunnen verkrijgen, besloten een endostart te doen.

Verweerder heeft na het geven van anesthesie het element geopend en de pulpa geëxtirpeerd. Vervolgens heeft verweerder elektronisch de lengte van het wortelkanaal bepaald op 18.5 mm. Verweerder heeft de naald voor het spoelen van het wortelkanaal gereed gemaakt.

F. heeft vervolgens het wortelkanaal van klaagster enkele malen gespoeld met natriumhypochloriet. Toen klaagster een ernstige pijnscheut kreeg en klaagde over een branderig gevoel op de huid, heeft F. verweerder, die inmiddels in een andere ruimte met een andere patiënt bezig was, geraadpleegd. Op diens advies heeft F. klaagster extra verdoofd en daarna het spoelen van het kanaal voortgezet met chloorhexidine, een lichter spoelmiddel.

Toen klaagster aanhoudende en toenemende pijnklachten uitte en inmiddels ook sprake was van zwelling van het gelaat, heeft F. verweerder geroepen. Verweerder heeft toen geconcludeerd dat er natriumhypochloriet was doorgeperst. Pas na het optreden van de complicatie heeft verweerder de lengte bepalingsfoto gemaakt met een reamer dik 30, waarvan op de foto zichtbaar is dat deze het apicale foramen is gepasseerd. Verweerder heeft de endodontische behandeling afgerond, de zwelling gekoeld en een noodkroon geplaatst. Aansluitend zijn antibiotica  en pijnstilling voorgeschreven.

Klaagster heeft door deze complicatie haar reis moeten afzeggen en zij heeft nog langere tijd ernstige last gehad van het gebeurde.

3. De klacht en het standpunt van klaagster.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

1.         niet aan klaagster is kenbaar gemaakt dat F. geen tandarts was, maar mondhygiëniste;

2.         F. het wortelkanaal op ondeskundige en onzorgvuldige wijze heeft gespoeld;

3.         F. is doorgegaan met spoelen, terwijl duidelijk was dat het niet goed ging.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

5. De overwegingen van het college.

Ad 1.

Klaagster heeft betwist dat haar is verteld dat F. geen tandarts was, maar mondhygiëniste. Om die reden kan door het College niet worden vastgesteld of die mededeling inderdaad aan klaagster is gedaan.

Klaagster heeft niet betwist de stelling van verweerder dat F. een naambordje droeg, waarop ook ‘mondhygiëniste’ stond. F. heeft in haar getuigenverklaring bevestigd dat zij een dergelijk naambordje droeg. Het College gaat er vanuit dat klaagster kennis heeft kunnen nemen van dit naambordje.

Nu klaagster eerst door verweerder is behandeld en pas daarna F. bij de behandeling is betrokken voor het spoelen van het wortelkanaal, had klaagster zich bovendien kunnen realiseren dat F. geen tandarts was.

Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2 en 3.

Ter terechtzitting is op grond van de getuigenverklaring van F. komen vast te staan dat zij geen speciale opleiding voor het spoelen van een wortelkanaal heeft gehad. F. heeft meegedeeld het spoelen van een wortelkanaal, door interne instructies, van verweerder te hebben geleerd.

Uit het verhoor van F. is aannemelijk geworden dat zij over onvoldoende kennis en deskundigheid beschikt om een endodontische behandeling als het spoelen van een wortelkanaal te kunnen uitvoeren. F. kon ter zitting alleen verklaren over een aantal algemene aanwijzingen die zij omtrent deze endodontische behandeling van verweerder had gekregen, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal maal spoelen, maar bleek verder geen kennis te hebben omtrent de aard van de behandeling, de noodzakelijke voorbereidingen, zoals het gereedmaken van de naald, en de mogelijke complicaties en risico’s.

F. was voor het verrichten van de spoelingen derhalve onvoldoende geëquipeerd.

Ook uit de omschrijving van de aanwijzingen van verweerder met betrekking tot het feitelijk handelen kwam naar voren, dat er geen sprake was van een scherp omschreven geprotocolleerde taakopdracht met duidelijke aanwijzingen en vereiste (voor)kennis en vaardigheden, gericht op een goed en veilig verloop van de behandeling.

De bij klaagster opgetreden complicatie, het doorpersen van de spoelvloeistof, is een zeldzame complicatie. Indien het spoelen op ondeskundige wijze geschiedt, is het risico op het optreden van deze complicatie, die zeer ernstige gevolgen kan hebben, echter aanzienlijk groter.

Het College is van oordeel dat het spoelen van een wortelkanaal niet aan een mondhygiëniste mag worden overgelaten, indien die mondhygiëniste geen gedegen opleiding ter zake van een dergelijke behandeling heeft gehad.

Gezien de verklaring van F. ter terechtzitting is voldoende gebleken dat zij de spoelingen bij klaagster onvoldoende deskundig en onvoldoende zorgvuldig heeft verricht. Verweerder is verantwoordelijk voor deze door F. als hulppersoon uitgevoerde ondeskundige en onzorgvuldige behandeling.

Het College acht verder voldoende aangetoond dat F. te lang is doorgegaan met spoelen, nadat klaagster kenbaar had gemaakt pijn te ondervinden. F. heeft, toen klaagster een pijnscheut kreeg, in eerste instantie alleen verweerder geraadpleegd, zonder hem daadwerkelijk bij de behandeling te betrekken. F. heeft vervolgens aanvullende anesthesie gegeven en het spoelen voortgezet met een lichter spoelmiddel. Pas toen klaagster desondanks toenemende ernstige pijn ondervond en klaagster aangaf zo niet verder behandeld te willen worden, heeft zij verweerder er bij gehaald. Ook dit kan verweerder, die verantwoordelijk was voor de verrichtingen van F., worden verweten.

Het tweede en derde klachtonderdeel zijn gegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in het eerste onderdeel ongegrond is en in het tweede en derde onderdeel gegrond. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens patiënt had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven, met die aanpassing dat, gelet op de door klaagster ter zitting van het Centraal Tuchtcollege afgelegde verklaring, niet vaststaat dat klaagster een ernstige pijnscheut kreeg ( 5e alinea, 2e regel) maar dat zij  van meet af aan bij het spoelen pijn had, aanvankelijk in de vorm van een onaangenaam gevoel en dat dat gevoel allengs toenam tot een zeer heftige pijn.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1.      Mevrouw F. is aan de praktijk van de tandarts verbonden als mondhygiëniste, zij is als zodanig afgestudeerd en is via interne praktijkcursussen, die  door de tandarts en twee collega tandartsen zijn gegeven, opgeleid om spoelingen te doen. Zij voert deze verrichting sindsdien met regelmaat zelfstandig uit.

In het kader van een bij klaagster uit te voeren endodontische behandeling heeft F. het wortelkanaal van klaagster gespoeld, aanvankelijk met natriumhyplochloriet en later met chloorhexidine. Ten tijde van het spoelen was de tandarts in een aangrenzende ruimte in de praktijk aanwezig en bereikbaar voor overleg.

4.2.      Klaagster heeft de tandarts in eerste aanleg verweten, dat (1) niet aan haar is kenbaar gemaakt dat F. geen tandarts was, maar mondhygiëniste, (2) F. het wortelkanaal op ondeskundige en onzorgvuldige wijze heeft gespoeld en (3) is doorgegaan met spoelen, terwijl duidelijk was dat het niet goed ging.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft het eerste klachtonderdeel afgewezen. Het tweede en derde klachtonderdeel heeft het Regionaal Tuchtcollege wegens de onderlinge samenhang samen behandeld en gegrond verklaard. Tegen dat oordeel richt zich het beroep van de tandarts. Tegen het oordeel dat het eerste klachtonderdeel niet gegrond is, is geen beroep ingesteld. Dat klachtonderdeel is in beroep niet meer aan de orde.

4.3       In zijn eerste grief betoogt de tandarts dat het spoelen van het wortelkanaal geen voorbehouden handeling is in de zin der wet.

4.4.      Deze grief treft doel.

Voorbehouden handelingen in de zin van artikel 36 Wet BIG zijn:

-          heelkundige handelingen;

-          het geven van injecties;

-          het brengen onder narcose;

-          handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg met

gebruikmaking van radioactieve stoffen of toestellen die ioniserende stralen uitzenden;

-          het voorschrijven van geneesmiddelen.

Het spoelen van een wortelkanaal is niet een voorbehouden handeling in de zin van artikel 36 Wet BIG. Dat betekent niet dat het spoelen van een wortelkanaal niet een ingrijpende of (enigszins) risicovolle handeling zou zijn. Echter een handeling die door het veld als risicovol wordt bestempeld, maar niet is onder te brengen onder de hierboven genoemde handelingen, is geen voorbehouden handeling in de zin der wet. Dit betekent dat het spoelen van het wortelkanaal mag worden gedaan door een ieder die daartoe bekwaam is.

Beoordeeld dient thans te worden of F. bekwaam was het wortelkanaal te spoelen. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld, mocht F., gelet op de door haar genoten opleiding en opgedane ervaring naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in de praktijk gelden als voldoende bekwaam om die verrichting uit te voeren. Het Centraal Tuchtcollege neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat in de praktijk een centraal gereguleerde opleiding bestaat ter verkrijging van bekwaamheid in het spoelen van wortelkanalen. Dit een en ander betekent dat de tandarts ter zake geen verwijt kan worden gemaakt.

4.5.      Vervolgens dient zich de vraag aan of de tandarts voldoende adequaat is opgetreden toen F. hem consulteerde vanwege bij klaagster optredende pijnklachten. Naar het oordeel  van het Centraal Tuchtcollege heeft de tandarts, die op dat moment in een aangrenzende ruimte een andere patiënt behandelde, op grond van de hem door F. verstrekte informatie aanvankelijk  mogen volstaan met het geven van het advies om klaagster extra verdoving te geven en door te gaan met spoelen met een lichter spoelmiddel. Toen de mondhygiëniste vervolgens voor de tweede keer zijn hulp en het advies inriep vanwege de aanhoudende en verergerende en voor klaagster ondragelijk wordende pijn heeft de tandarts adequaat ingegrepen. Hij is naar klaagster toegegaan en heeft de situatie beoordeeld. Op grond van bij klaagster optredende verschijnselen werd hem, naar hij ter zitting heeft verklaard, duidelijk dat er sprake was van doorpersen van hypochloriet. Hierop heeft hij de verdere behandeling van klaagster overgenomen en rekening houdend met de inmiddels opgetreden complicatie voorgezet en afgerond.

Onder de geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet worden gezegd dat de tandarts tekort is geschoten in de zorg die hij klaagster behoorde te verlenen.

4.6.      Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook klachtonderdelen 2. en 3. - anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld - niet gegrond zijn. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan daarom voorzover klachtonderdelen 2. en 3. gegrond zijn verklaard  niet in stand blijven. Hiermee komt de aan de tandarts opgelegde maatregel van waarschuwing te vervallen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarbij het tweede en derde onderdeel van de klacht gegrond zijn verklaard en opnieuw rechtdoende:

verklaart die klachtonderdelen alsnog ongegrond,

bekrachtigt die beslissing voor wat betreft klachtonderdeel één.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.H.A. Scholten en

mr. J. P. Balkema, leden-juristen en drs. J.E.A. Dresen en drs. H.J. van Iterson, leden- beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2012.               .

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.