ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1752 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.066

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1752
Datum uitspraak: 17-01-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Zaaknummer(s): c2011.066
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De patiëntgegevens van klaagster zijn ingevoerd in het managementprogramma van de tandarts met het doel om het programma te testen. De tandarts had een maatschappraktijk met de partner van klaagster. Nadat de maatschap was ontbonden wilde klaagster haar gegevens uit het systeem verwijderd hebben op de voet van art 7:455 BW. De klacht luidt dat de tandarts in strijd met voornoemd artikel weigert hieraan mee te werken. Het RTG verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.066 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te D., verweerder  in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.W.C. Bruins, advocaat te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 19 juli 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen tandarts C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 november 2010, onder nummer 10/204T heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede van de zijde van de tandarts  mr. J.W.C. Bruins voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster heeft haar persoonsgegevens in het managementprogramma van de toenmalige maatschapspraktijk die verweerder voerde met E., van wie klaagster de partner is, ingevoerd. Dit gebeurde om het programma te testen, waarbij volgens afspraak klaagster zich voordeed als patiënt van die praktijk. Klaagster is feitelijk nimmer patiënt van verweerder geweest. Nadat de maatschap was ontbonden hebben de voormalige maatschapsleden, en kennelijk ook klaagster, afgesproken definitief afscheid van elkaar te nemen en geen handelingen meer te verrichten die daarmee in strijd zijn. Klaagster wil haar gegevens uit het managementprogramma van verweerder verwijderd zien en heeft daartoe aan de gemachtigde van verweerder een verzoek gedaan. Een aangetekende brief met die strekking aan verweerder zelf is door de laatste niet opgehaald omdat hij, kort gezegd, niets meer met klaagster en E. te maken wilde hebben. “

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het navolgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met art. 7:455 BW weigert klaagsters gegevens te verwijderen uit zijn administratie en niet reageert op haar brieven.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder stelt dat klaagster geen belang heeft bij haar verzoek omdat zij nooit patiënt is geweest en de gegevens alleen bedoeld waren om het systeem te testen.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Het klachtwaardig geachte optreden betreft geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg en valt evenmin onder de werkingssfeer van de tuchtnormen zoals omschreven in artikel 47, lid 1van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Klaagster was immers, daarover zijn partijen het geheel met elkaar eens, geen patiënt van verweerder, zodat art. 7:455 BW hier niet aan de orde is. De inschrijving van haar gegevens in het managementprogramma vond slechts plaats in het kader van een test van het systeem en niet met het oogmerk om klaagster als patiënt in de praktijk op te nemen. Daaruit volgt dat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar klacht. Het klachtonderdeel, dat verweerder niet reageert op haar brieven, moet hetzelfde lot delen, hoezeer begrijpelijk is dat klaagster meent dat het niet reageren door verweerder niet bijdraagt aan een juiste afwikkeling van deze kwestie. Het voorgaande wil niet zeggen dat klaagster geen gerechtvaardigd belang bij haar wens tot verwijdering van de gegevens zou hebben. Daarvoor zou zij – indien verweerder volhoudt in zijn weigering om mee te werken – andere wegen moeten bewandelen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Zij verzoekt het Centraal tuchtcollege om haar klacht in behandeling te nemen en zich uit te spreken over het feit dat de tandarts weigert om haar gegevens te vernietigen.

 4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert (impliciet) tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 Anders dan door de gemachtigde van de tandarts is gesteld is het hoger beroep tijdig ingesteld. De beslissing in eerste aanleg is verzonden op 9 december 2010 en het beroepschrift is op 4 januari 2011 (er staat kennelijk abusievelijk 2010) bij het Regionaal Tuchtcollege binnengekomen.

4.4  De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt nog het navolgende.

Klaagster stelt in hoger beroep - zakelijk weergegeven - dat zij minimaal een vijftal malen door de tandarts tandheelkundig is behandeld en dus een behandelovereenkomst met de tandarts had. Het Centraal Tuchtcollege acht deze nieuwe stelling in het licht van haar stelling in eerste aanleg (waarin zij uitdrukkelijk heeft verklaard geen patiënt van de tandarts te zijn alsmede dat de opname van haar gegevens in het managementsysteem slechts diende als test) niet geloofwaardig. Voorts heeft klaagster deze nieuwe stelling in hoger beroep op geen enkele wijze onderbouwd.

             4.5 Gelet op het bovenstaande dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.H.A. Scholten en

mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. J.E.A. Dresen en drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en  mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

17 januari 2012.                      Voorzitter  w.g.                                 Secretaris  w.g.