ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1751 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.064

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1751
Datum uitspraak: 17-01-2012
Datum publicatie: 02-02-2012
Zaaknummer(s): c2011.064
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt over haar behandeling bij de tandarts in de periode 2004 - 2008. De klacht luidt als volgt: 1. niet tijdig doorsturen naar een deskundige behandelaar; 2. het ontbreken of niet stellen van een juiste diagnose; 3. geen behandelplan; 4. continue ontstekingen tijdens de behandelperiode; 5 t/m 8 : betreffen de gevolgen die klaagster stelt te ondervinden van deze tandheelkundige behandeling. Het RTG wijst de klacht als ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.064 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, wonende te D., werkzaam te E., verweerder  in beide instanties, gemachtigde: mr. R.P.F. van der Mark, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 15 april 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen tandarts C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 november 2010, onder nummer 09/128T heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede de tandarts, bijgestaan door mr. R.P.F. van der Mark voornoemd.

De zaak is over en weer bepleit. De gemachtigde van de tandarts heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is onder behandeling geweest van verweerder tussen 11 maart 2004 en

12 september 2008. Toen klaagster in 2004 voor het eerst bij verweerder kwam, was de toestand van haar gebit zorgwekkend. In de onderkaak waren alle molaren, behalve de 36, reeds verwijderd. Op de frontelementen in de onder- en bovenkaak zaten donkere vlekjes en randjes. In de bovenkaak had klaagster linksboven zwaar gevulde, merendeels avitale elementen met gedeeltelijke pinconstructies met een matige prognose. Rechtsboven waren er matig gevulde vitale elementen met een redelijke prognose. Verweerder heeft in de eerste paar jaar diverse voorstellen gedaan voor behandelingen en diverse behandelingen uitgevoerd. Klaagster had in de loop der jaren aanhoudende pijnklachten in het gebit. Na diagnostiek heeft verweerder in 2005 in overleg met klaagster element 25 getrokken en in 2007 element 26. In 2005 heeft verweerder klaagster verwezen naar de kaakchirurg, die een apexresectie heeft verricht. Tussen 11 maart 2008 en 21 augustus 2008 heeft verweerder, telkens na diagnostiek, de elementen 27, 17, 24 en 16 getrokken. Verweerder heeft voorafgaand aan de extracties alternatieve behandelopties met klaagster besproken.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder niet heeft geluisterd naar de klachten van klaagster en haar niet heeft verwezen naar een deskundige collega toen hij het zelf niet meer wist en het hele gebit wilde trekken. Ter zitting heeft klaagster als essentie van de klacht aangemerkt:

1.                  het niet tijdig doorsturen naar een deskundige behandelaar;

2.                  het ontbreken of niet stellen van de juiste diagnose;

3.                  geen behandelplan

4.                  continue ontstekingen tijdens behandelperiode

5.                  sinds de escalatie van de tandheelkundige behandelingen uit september 2008 en vertrek bij verweerder geen spoed/weekendbehandelingen meer nodig;

6.                  huidige behandelaars staan voor een extra moeilijke case vanwege handelen verweerder;

7.                  het verliezen van een baan in verband met continuïteit tandartsbehandelingen (maart 2008);

8.                  de huidige stand van zaken: blijvend letsel.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       De overwegingen van het college

5.1       Over de kwestie van het behandelplan, het derde klachtonderdeel, wordt als volgt overwogen. Het college constateert dat niet blijkt dat verweerder een behandelplan heeft opgesteld toen klaagster in 2004 patiënt werd in zijn praktijk. Het was op zichzelf beter geweest wanneer er in 2004 een behandelplan was gemaakt. Evenmin blijkt echter dat er in 2004 bijzonderheden waren in de klachten van het gebit, anders dan dat de gezondheidstoestand van het gebit problematisch was. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende grond aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken van het ontbreken van een behandelplan in 2004. Klaagster heeft klachtonderdeel 3, evenals de klachtonderdelen 1, 2 en 4, toegelicht aan de hand van haar ervaringen rondom de behandeling in 2008. Het college ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in 2008 alsnog een behandelplan had moeten opstellen.

De klachtonderdelen 1, 2 en 4 betreffen het feit dat klaagster aanhoudende ontstekingen aan het gebit had, waarvan zij begrijpelijkerwijs de nodige hinder heeft ondervonden. Naar het oordeel van het college vloeiden die ontstekingen voort uit de gezondheidstoestand van haar gebit. Er waren voor verweerder geen aanknopingspunten om te denken aan een onderliggend ontstekingsprobleem. Verweerder hoefde klaagster dan ook niet te verwijzen naar een andere hulpverlener. Verweerder heeft toegelicht dat hij steeds een diagnose heeft gesteld en overleg met klaagster heeft gepleegd voordat hij een verrichting deed. Klaagster stelt weliswaar dat er sprake is geweest van het ontbreken of niet stellen van de juiste diagnose, maar in de stukken en de behandeling ter zitting heeft het college daarvoor geen aanknopingspunten gevonden. Zij wordt in deze stelling niet gevolgd.

Klaagster stelt dat verweerder vulmateriaal heeft doorgeperst in element 15 en verwijst daartoe naar een foto van de F.-Kliniek van 16 september 2008 en rapportage van het G.-ziekenhuis in E.. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat klaagster na de laatste behandeling bij verweerder op 12 september 2008, bij Tandartsen Groepspraktijk B. is geweest op 14 september 2008 en dat op daar gemaakte foto’s geen doorgeperst vulmateriaal is te zien. Onder deze omstandigheden kan niet komen vast te staan dat het vulmateriaal door verweerder is doorgeperst. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat verweerder op dit punt een verwijt valt te maken.

De klachtonderdelen 5 tot en met 8 hebben betrekking op de gevolgen die klaagster stelt te ondervinden van de behandeling van verweerder. Zoals ter zitting met klaagster is besproken, lenen deze klachtonderdelen zich niet voor behandeling door het college. Zij vallen buiten de reikwijdte van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Deze klachtonderdelen behoeven geen verdere bespreking.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concentreert zich in hoger beroep met name op de laatste fase van haar tandheelkundige behandeling door de tandarts (maart tot en met september 2008). Zij concludeert impliciet tot gegrondverklaring van haar beroep.

 4.2 De tandarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster dan wel tot ongegrond verklaring van haar beroep met bekrachtiging van de bestreden beslissing zo nodig onder verbetering van de gronden.

Beoordeling.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van de tandarts er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.4 Klaagster stelt in hoger beroep dat haar klacht zich concentreert ” op de (eind-)fase lopende naar de escalatiemaand september 2008”. Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de behandel periode maart tot en met september 2008.  Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de tandarts gelet op de zeer uitgebreide tandheelkundige geschiedenis van klaagster in deze periode kunnen handelen zoals hij heeft gedaan. De tandarts heeft in hoger beroep aan de hand van de status voldoende aannemelijk gemaakt dat hij steeds heeft gereageerd op de gerichte pijnklachten van klaagster aan telkens één element. Voorts is aannemelijk dat hij, gelet op de diverse wortelkanaalbehandelingen die hij heeft ingezet, ook eventuele alternatieven met haar  heeft besproken en dat klaagster bij het ontbreken van een voor haar passend alternatief steeds heeft gekozen voor de extractie van het betreffende element. Anders dan klaagster stelt bestond er, gelet op de specifieke klachten van klaagster, toen geen medische noodzaak om een nieuw orthopantomogram (OPG) te maken ( op 31 juli 2008 is een OPG gemaakt bij tandartsenpraktijk H.) of klaagster door te sturen naar een kaakchirurg. Voorts heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tandarts verantwoordelijk is voor het doorgeperste wortelkanaal vulmateriaal in de sinus,  nu dit op de foto van

14 september 2008 niet valt waar te nemen.

Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege - mede gelet op de frequente bezoeken van klaagster aan de tandarts - van oordeel dat er geen aanleiding bestond om in 2008 alsnog een behandelplan op te stellen. Klaagster was reeds lange tijd bij de tandarts onder behandeling en van samenhang tussen de klachten in de periode maart-september 2008 is onvoldoende gebleken. Wel ware het beter geweest als de tandarts uitvoeriger aantekeningen zou hebben gemaakt in de status met betrekking tot het tussen hem en klaagster besprokene (m.n. betreffende het behandelvoorstel en de behandelkeuze van de klaagster). De verslaglegging is echter niet zodanig dat de tandarts op dat punt een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep  het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A.H.A. Scholten en

mr. M. Wigleven, leden-juristen, drs. J.E.A. Dresen en drs. H.J. van Iterson,  leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

17 januari 2012.          Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.