ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1748 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.255

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1748
Datum uitspraak: 17-01-2012
Datum publicatie: 01-02-2012
Zaaknummer(s): c2010.255
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat hij op onzorgvuldige wijze de diagnose waanstoornis heeft gesteld en ten onrechte voorbij is gegaan aan door vorige behandelaars gestelde diagnose. Voorts verwijt de klager dat de psychiater hem nimmer heeft gezien of gesproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat uit het medisch dossier blijkt dat klager gedrag heeft vertoond dat het vermoeden van een waanstoornis rechtvaardigde. Het verwijt dat de psychiater klager nimmer heeft gezien of gesproken is feitelijk onjuist. De psychiater heeft niet verwijtbaar gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klager ondanks het verzoek daartoe heeft nagelaten aanvullende gronden van zijn hoger beroep in te dienen. Nu klager niet ter zitting is verschenen en ook overigens niet in de gelegenheid is geweest toe te lichten waarom hij zijn beroepsgronden niet heeft aangevuld, kan klager niet op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal College echter niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.255 van:

A., thans verblijvende te B. te C., appellant, advocaat:

mr. B.A. Fijma,

tegen

D., psychiater, gevestigd te E., verweerder in hoger beroep,

advocaat: mr. drs. P.A. de Zeeuw.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna te noemen klager - heeft op 17 juni 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna te noemen de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juni 2008, onder nummer 08/145 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2011, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door mr.drs. P.A. de Zeeuw. Klager is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager, die vanaf 2001 ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, is vanaf 29 november 2004 tot 8 januari 2008 in het kader van deze terbeschikkingstelling opgenomen geweest in de F. te E. waaraan verweerder verbonden was als psychiater. Bij klager was reeds in andere TBS-klinieken, waar klager eerder opgenomen was geweest, de diagnose gesteld antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken.

Tijdens het verblijf van klager in F. is onderzoek gedaan naar de vraag of en in hoeverre er sprake was van een (paranoïde) waanstoornis op basis van een psychotische beleving. Aanleiding om een waanstoornis te vermoeden was de achterdocht die klager toonde met betrekking tot het eten van (aangeboden) voedsel.

Klager is het kader van een verzoek om een second opinion, tweemaal gezien door andere psychiaters in verband met voorgenomen dwangbehandeling.

In 2005 is klager onder dwang medicatie toegediend en in 2007 is toediening van dwangmedicatie overwogen maar niet toegediend omdat de geconsulteerde, niet bij de behandeling betrokken, psychiater daartoe een negatief advies had gegeven.

Gedurende zijn opname in F. is klager met enige regelmaat antipsychotische medicatie aangeboden, die hij afwisselend heeft ingenomen.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder op onzorgvuldige wijze de diagnose waanstoornis heeft gesteld en  ten onrechte voorbij is gegaan aan door vorige behandelaars op testresultaten gebaseerde gestelde diagnosen. Tengevolge van het stellen van de diagnose waanstoornis is klager dwangmedicatie voorgeschreven en medicatie onder bedreiging aangeboden waardoor hij psychische schade heeft geleden. Daar komt bij dat verweerder klager nimmer heeft gezien of gesproken.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Uit het medisch dossier blijkt dat klager een gedrag heeft vertoond dat het vermoeden van een waanstoornis rechtvaardigde. Deze observaties zijn niet slechts door verweerder gedaan maar ook door andere behandelaars waaronder sociotherapeuten, psychologen en collega-psychiaters. In de periode dat klager antipsychotica gebruikte, is een verbetering van zijn gedrag en stemming bovendien waargenomen. Dat behandelaars bij opnames in de vorige TBS-klinieken waar hij heeft verbleven niet tot deze diagnose zijn gekomen, maakt niet dat verweerder deze diagnose niet kon stellen. De symptomen zoals beschreven in het medisch dossier, die het vermoeden deden rijzen van het bestaan van een waanstoornis, waren eerder immers niet waargenomen. Op basis van de gestelde diagnose was het dan ook verdedigbaar om een behandeling met antipsychotica voor te schrijven. Het verwijt dat verweerder klager nimmer heeft gezien of gesproken is feitelijk onjuist.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht  kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klager bezwaar gemaakt tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de psychiater geen verwijt kan worden gemaakt van het stellen van de diagnose waanstoornis.

4.2       De psychiater heeft zich op het standpunt gesteld dat klager in strijd heeft gehandeld met artikel 72 lid 2 Wet BIG, jo artikel 19 lid 1 sub c en artikel 21 Tuchtrechtbesluit. Voorts heeft hij de standpunten van klager bestreden.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klager ondanks het verzoek daartoe heeft nagelaten aanvullende gronden van zijn hoger beroep in te dienen. Nu klager niet ter zitting is verschenen en ook overigens niet in de gelegenheid is geweest toe te lichten waarom hij zijn beroepsgronden niet heeft aangevuld, kan klager niet op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege echter niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M. Drost en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

17 januari 2012.                     Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.