ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1744 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.143
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1744 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-01-2012 |
Datum publicatie: | 01-02-2012 |
Zaaknummer(s): | c2010.143 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager is TBS-gedetineerd. Klager weigert zijn medewerking aan onderzoeken. De aangeklaagde psychiater is verbonden aan de TBS-kliniek waar klager heeft verbleven. De psychiater heeft een rapport met betrekking tot klager mede voor akkoord getekend. In dit rapport is verzocht klager te herselecteren. De klacht houdt in dat de psychiater zich van onjuiste en ondeugdelijke methodiek heeft bediend bij de aanvraag om herselectie. Klager spreekt verder van onethisch handelen en verwijt de psychiater verder dat zij als directeur verantwoordelijk is voor de onzorgvuldige behandeling en geen verantwoording neemt. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft klager voor zover hij de klacht in hoger beroep heeft uitgebreid niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en heeft voor het overige het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.143 van:
A., voorheen verblijvende te B., wonende te C.,
appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde:
mr. A. Rittersma, advocaat te Lochem,
tegen
G., psychiater, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 27 mei 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater G. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2009, onder nummer 09/170 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Klager heeft een door psycholoog
F. opgesteld deskundigenrapport van 16 november 2011 overgelegd.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken A. / D., gz-psycholoog (C2010.141), A. / H., gz-psycholoog (C2010.144), A. / I., gz-psycholoog (C2010.149), A. / J., psychiater (C2010.152) en A. / I., gz-psycholoog (C2011.090) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2011, waar zijn verschenen klager bijgestaan door mr. A. Rittersma voornoemd alsmede de arts, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong voornoemd.
De zaak is over en weer bepleit. Mr. A. Rittersma heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“ 2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Verweerster is als directeur behandeling verbonden aan de L. te E..
Klager is op 2 november 2004 veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf met oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
De tbs is op 3 mei 2006 aangevangen. Op 2 april 2007 werd klager opgenomen in de L. (locatie N.), van waaruit hij op 21 juni 2007 is overgeplaatst naar P.. Bij briefrapport van 9 januari 2009, ondertekend door verweerster en anderen, is namens de L. verzocht klager te herselecteren.
Het briefrapport bevat onder BESCHOUWING het volgende:
“Betrokkene is een thans 47 jarige man die sinds 2 april 2007 opgenomen is in de L.. De behandeling komt niet voldoende van de grond omdat betrokkene een ieder die uitgaat van de gegevens zoals die onder andere door zijn netwerk en de politie Q. worden aangedragen tuchtrechtelijk aanklaagt. Gezien het feit dat betrokkene in een aantal zaken ten dele in het gelijk is gesteld door de tuchtrechtcommissie (weliswaar niet over de heteroanamnese maar over de vorm van het rapport) is het niet mogelijk gebleken te komen tot een voldoende gewaarborgde vorm van diagnostiek. Om die reden is betrokkene door de rechtbank verwezen naar het V. om opnieuw onderzoek te doen. Ook daar heeft betrokkene zijn medewerking geweigerd. De onderzoekers van het V. verklaren dat zij door zijn opstelling evenmin kunnen komen tot een diagnostisch oordeel. In het rapport staat aangegeven dat betrokkene heeft gezegd dat hij ook de psycholoog van het V. tuchtrechtelijk zal aanklagen omdat zij in het rapport de bevindingen van het milieuonderzoek dat door het V. is uitgevoerd noemt. Voor de L. was de opname en het beoogde onderzoek in het V. een laatste poging om tot een basis voor de behandeling te komen. Nu dit niet gelukt is, bieden wij betrokkene ter herselectie aan.
Overeenkomstig dit verzoek is klager daarna overgeplaatst, en wel naar B..”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster zich van onjuiste en ondeugdelijke methodiek heeft bediend bij voormelde aanvraag om herselectie van klager. Hij spreekt verder van onethisch handelen en verwijt verweerster verder dat zij als directeur verantwoordelijk is voor de onzorgvuldige behandeling en geen verantwoording neemt. Verweerster heeft in de klacht tevens gelezen het verwijt dat zij onvoldoende de vermeende tekortkomingen van de bij de behandeling van klager betrokken personen heeft gecorrigeerd.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college.
De klachtonderdelen, zoals die hiervoor zijn samengevat, zullen gezamenlijk worden behandeld.
Klager is kennelijk van mening dat het briefrapport van 9 januari 2009, dat door verweerster is ondertekend, op onzorgvuldige en onprofessionele wijze tot stand is gekomen. Het college kan dit standpunt van klager niet onderschrijven. Rekening houdend met de ingevolge vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie geldende vereisten voor een medische rapportage als hier aan de orde en de specifieke setting van de rapportage binnen de wettelijke kaders voor de verlenging van TBS, is het college van oordeel dat de rapportage in voldoende mate vakkundig en zorgvuldig is te achten. De rapportage vermeldt voldoende duidelijk en consistent op welke gronden is gekomen tot de conclusies en adviezen. Voorts vinden de in de rapportage uiteengezette gronden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport en kunnen die gronden de getrokken conclusies rechtvaardigen.
Daarbij merkt het college nog op dat voor verweerster en de (overige) behandelaars de ingewikkelde situatie was ontstaan dat klager niet meer wenste mee te werken aan enig onderzoek naar zijn psyche. In zo’n situatie dient een rapportage in het algemeen zeer terughoudend te zijn ten aanzien van eventuele conclusies over of kanttekeningen bij de psychische gesteldheid van de betrokkene, omdat gemotiveerde en verantwoorde conclusies dan doorgaans niet mogelijk zijn. Het college is van oordeel dat de rapportage van 9 januari 2009 voldoet aan deze uitgangspunten. Het bevat immers hoofdzakelijk een beschrijving van feiten en diagnosen zoals die reeds in eerdere rapporten zijn vermeld, waarbij duidelijk is aangegeven uit welke stukken de informatie is overgenomen. Voorts is gesteld noch gebleken dat de rapportage is gebaseerd op onjuistheden van feitelijke aard.
Het is niet te verwijten aan verweerster, die erop heeft gewezen dat zij de verantwoordelijkheid voor de brief met de andere ondertekenaars deelt, dat zij als directeur de brief heeft mede ondertekend en voor die hoedanigheid haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Verweerster heeft opgemerkt dat zich geen noodzaak voordeed om eventuele tekortkomingen van de bij de behandeling betrokken personen te corrigeren. Daartegenover heeft klager niet uitgelegd en gespecificeerd waarom het college hierover anders zou moeten denken.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2.1 zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hij concludeert - kort samengevat - tot vernietiging van de bestreden beslissing met de verklaring dat de arts verwijtbaar is te kort geschoten in de behandeling en de beoordeling van klager en tot de oplegging van een maatregel met publicatie.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 De klacht heeft betrekking op het briefrapport van 9 januari 2009 en niet tevens
-zoals klager in hoger beroep stelt - op de tussentijdse rapportage ten aanzien van het verlengingsadvies van 2 februari 2008. In beroep kan de oorspronkelijke klacht niet worden uitgebreid of aangevuld. Voor zover er derhalve van uitbreiding of aanvulling sprake is valt dat buiten het bestek van dit beroep en zal dit niet in de beoordeling worden betrokken. In zoverre is klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg zodat
het beroep dient te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover in rechtsoverweging 4.3 omschreven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en
mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en prof.dr. P.P.G. Hodiamont en drs. A.C.L. Allertz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.