ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1702 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.118
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1702 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-01-2012 |
Datum publicatie: | 17-01-2012 |
Zaaknummer(s): | C2011.118 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.118 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,
mr. S.J. Berkhoff-Muntinga verbonden aan Stichting VvAA
rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 24 juni 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de huisarts of verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 februari 2011, onder nummer Rep.nr.G2010/59 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal
Tuchtcollege van 27 oktober 2011, waar zijn verschenen de huisarts, bijgestaan door
mr. S.J. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Klaagster is met bericht van verhindering niet
ter terechtzitting verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten
grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
2.1
Verweerder is werkzaam geweest in het huisartsenzorgcentrum te B. van 15 maart 2004 tot 21 mei 2010
2.2
Klaagster was patiënte bij verweerder. Het eerste consult dateert van
15 september 2004. In februari 2009 is zij overgegaan naar een andere
huisartsenpraktijk.
2.3
Klaagster is in 2009 gediagnosticeerd met borstkanker.
3. De klacht
3.1
Verweerder heeft omstreeks 2005 een borstonderzoek bij klaagster verricht. Dit
geschiedde niet vakbekwaam, snel en slordig. Klaagster voelde een knobbel,
waaraan verweerder onvoldoende aandacht besteedde.
3.2
Verweerder heeft op 19 mei 2009 het medisch dossier van klaagster ingezien.
Dat mocht niet omdat zij geen patiënte meer van hem was.
3.3
Verweerder heeft bij de inzending van het medisch dossier van klaagster geen
selectie toegepast op relevantie voor de beoordeling van de onderhavige klacht.
4. Het verweer
4.1
Verweerder kan zich een borstonderzoek omstreeks 2005 niet herinneren. Hij
wijst erop dat hij zorgvuldig aantekening pleegt te houden van zijn verrichtingen,
zoals ook uit het overgelegde dossier blijkt. Tijdens een consult op 15 januari 2009 maakt klaagster melding van een bult in de linkerborst die er vier weken zou zitten. Bij pathologisch anatomisch onderzoek werd een doorsnee van 2,4 centimeter beschreven. Een en ander maakt het onwaarschijnlijk dat er omstreeks vier jaren eerder een voor patiënte voelbare en voor hem, verweerder, palpabele knobbel zou zijn geweest.
4.2
Verweerder heeft het dossier van klaagster inderdaad ingezien. Hij achtte dit
nodig om de klacht te kunnen beoordelen en zich voor te bereiden op zijn
verweer. Achteraf was het wellicht beter geweest als hij klaagster daarvoor om
toestemming zou hebben gevraagd.
4.3
Verweerder heeft de indruk willen vermijden dat hij bij de inzending van het
medisch dossier selectief handelde. Bovendien heeft hij door de volledige
presentatie van dat dossier aannemelijk willen maken dat hij, zoals onder 4.1 al
omschreven, zorgvuldig aantekening pleegt de houden van zijn verrichtingen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1
Het College heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat
verweerder omstreeks 2005 inderdaad een borstonderzoek bij klaagster heeft
verricht. Verweerder heeft weliswaar aannemelijk gemaakt dat hij zorgvuldig
aantekening pleegt te houden van zijn verrichtingen, maar hij heeft ook niet
geheel uitgesloten dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat
daarvan nu juist geen aantekening is gehouden. Daar staat weer tegenover dat
klaagster over het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder dat
onderzoek heeft plaatsgevonden onvoldoende concrete gegevens heeft verstrekt.
Al met al lopen de lezingen van klaagster en verweerder te zeer uiteen en het
College vindt onvoldoende redenen om aan de ene lezing meer geloof te hechten
dan aan de andere. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.2
Het tweede klachtonderdeel is evenzeer ongegrond. Verweerder mocht de
gegevens die door hemzelf en de artsen van de praktijk waarin hij werkzaam
was, waren aangelegd over zijn patiënte raadplegen om zich te kunnen
voorbereiden op zijn verweer. De toestemming van klaagster was daarvoor niet
nodig, zoals ook volgt uit de KNMG-richtlijn inzake het omgaan met medische
gegevens. Het College verwijst hiervoor en voor het hierna te bespreken punt
naar zijn uitspraak van 7 september 2010, rep. nr. VP2009/07.
5.3
Uit de genoemde richtlijn volgt overigens ook dat de arts zich bij de presentatie
van gegevens uit het medisch dossier dient te beperken tot ‘relevante gegevens’,
dat wil zeggen: de gegevens die voor de behandeling van de klacht redelijkerwijs
van belang zijn. Klaagster moet worden toegegeven dat verweerder de richtlijn
in zoverre niet heeft nageleefd dat hij ook gegevens heeft overgelegd die niet in
verband staan met de bij klaagster gevonden afwijking aan haar borst en met het
(eventuele) onderzoek dat daarmee samenhing. Omdat het erom te doen was met
die presentatie aannemelijk te maken dat hij doorgaans zorgvuldig aantekening
houdt van zijn verrichtingen en dat ook naar het oordeel van het College voor de
beoordeling van de klacht van belang was of kon zijn, kan het College de
handelwijze van verweerder op dit punt echter billijken.
Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de
feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger
beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang ter beoordeling
aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot
verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
Borstonderzoek
4.4 Klaagster heeft haar klacht dat verweerder omstreeks 2005 onzorgvuldig
borstonderzoek bij haar heeft verricht in hoger beroep nader onderbouwd door een
concrete datum te noemen waarop dat onderzoek zou hebben plaatsgevonden, te
weten op 14 februari 2005. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat
blijkens klaagsters medisch dossier op die datum weliswaar een consult met
verweerder heeft plaatsgevonden, maar dat daaruit niet valt af te leiden dat toen
borstonderzoek is verricht. Bij voormeld consult staan alleen knieklachten
geregistreerd. Verweerder heeft in hoger beroep gemotiveerd bestreden dat op
14 februari 2005 naast de behandeling van knieklachten ook borstonderzoek heeft
plaatsgevonden. Dit betekent dat de standpunten van partijen in hoger beroep
(opnieuw) tegenover elkaar staan. Nu in hoger beroep niet is gebleken van concrete
aanwijzingen die het standpunt van een van partijen meer aannemelijk maken, is (ook)
voor het Centraal Tuchtcollege niet vast te stellen of - zoals klaagster heeft gesteld -
omstreeks 2005 borstonderzoek bij haar is verricht. Daarmee komt het Centraal
Tuchtcollege - evenals het Regionaal Tuchtcollege - aan de vraag of het door klaagster
gestelde borstonderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd, niet toe.
Inzien medisch dossier
4.5 Klaagster heeft in haar beroepschrift opgemerkt dat op 19 mei 2009 bij
verweerder nog geen sprake kon zijn van het voorbereiden op een verweer, nu
klaagster eerst op 24 juni 2010 een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege heeft
ingediend. De overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat verweerder klaagsters
patiëntgegevens mocht inzien om zich te kunnen voorbereiden op zijn verweer kan
derhalve geen stand houden, aldus klaagster.
4.6 Het betoog slaagt maar leidt niet tot gegrondverklaring van klaagsters klacht.
Een arts die electronisch opgeslagen gegevens wil raadplegen van een persoon, die
geen patiënt meer bij hem is, zal indien hij nog over die gegevens beschikt, daarvoor
toestemming van betrokkene dienen te verkrijgen, tenzij raadpleging van die gegevens
noodzakelijk is om zich te kunnen verdedigen tegen een door die persoon jegens hem
aangespannen (gerechtelijke) procedure.
Hoewel verweerder voorafgaand aan het raadplegen van klaagsters patiëntgegevens,
daarvoor haar toestemming had moeten verkrijgen althans in ieder geval had moeten
trachten daarvoor haar toestemming te verkrijgen, acht het Centraal Tuchtcollege het
achterwege laten daarvan, in dit specifieke geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.7 Daartoe geldt het volgende. Verweerder had een maand nadat klaagster in
februari 2009 zijn huisartsenpraktijk had verlaten van haar een brief ontvangen (brief
d.d. 20 maart 2009) waarin zij in niet mis te verstane bewoordingen haar onvrede uitte
over verweerders medische behandeling van klaagster ten tijde dat hij haar
behandelend huisarts was, meer in het bijzonder over ondeskundig uitgevoerd
borstonderzoek, en waarin zij onder meer kenbaar maakte: ‘dat het laatste woord hier
niet over is gezegd’ en ‘u gaat wel verantwoording afleggen’. Verweerder werd
daarmee door een voormalig patiënt rechtstreeks aangesproken op een ernstig gebrek
aan (medische) professionaliteit en in een situatie geplaatst die naar het oordeel van
het Centraal Tuchtcollege reeds uit een oogpunt van zorgvuldigheid tot een reactie aan klaagster noopte.
Raadpleging van het dossier was noodzakelijk, gelet op het tijdsverloop, om
zodanige reactie te kunnen geven, hetgeen de huisarts bij brief van 19 mei 2009 heeft
gedaan. Daar komt bij dat de huisarts zich ook niet op andere wijze kon verdedigen dan op grond van de dossiergegevens. Dat klaagster in haar brief uitdrukkelijk had aangegeven dat zij op haar brief geen reactie wenste, doet daaraan niet af.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts in aanmerking genomen dat klaagster
pas kort tevoren verweerders huisartsenpraktijk had verlaten en dat ten tijde van het
raadplegen van de gegevens klaagsters patiëntgegevens nog onder verweerders bereik
waren, omdat de (digitale) overgang van haar patiëntgegevens naar de opvolgend
huisarts nog niet was voltooid. Voorts acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat
verweerder, werkzaam in een groepspraktijk, slechts die gegevens heeft ingezien die
voorheen - toen hij nog klaagsters behandelend huisarts was - ook tot zijn beschikking
stonden.
4.9 Onder voormelde omstandigheden acht het Centraal Tuchtcollege het zonder
klaagsters toestemming inzien van klaagsters medische dossier niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar.
Insturen relevante medische informatie
4.10 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het
Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en
tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in
eerste aanleg.
4.11 Het voorgaande betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege, zij het op andere
gronden dan het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel is dat de klacht van klaagster
ongegrond is. Dit leidt ertoe dat het beroep moet worden verworpen en dat de
beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand dient te blijven.
4.12 Het Centraal Tuchtcollege vindt aanleiding te bepalen dat deze beslissing ter publicatie wordt aangeboden.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. P.M. Brilman en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en M.G.M.Smid-Oostendorp en F.M.M. van Exter, leden-
beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
12 januari 2012. Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.