ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1691 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.320
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1691 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-01-2012 |
Datum publicatie: | 13-01-2012 |
Zaaknummer(s): | C2010.320 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht betreft de echtgenoot van klaagster die naar de polikliniek longziekten van het ziekenhuis is verwezen i.v.m. fibrotische afwijkingen in beide longen. De aangeklaagde longarts is Hoofd van de Afdeling Longziekten van het betreffende ziekenhuis. In december 2007 heeft de patiënt een ct-scan laten maken en bij een consult in februari 2008 heeft hij hiervan de uitslag gekregen (delay). Bij nader onderzoek is vastgesteld dat sprake was van een zeldzame vorm van longkanker. Patiënt is kort daarop overleden. Het Regionaal heeft de klacht als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgwezen omdat de arts niet was betrokken bij de individuele gezondheidszorg en de klacht onvoldoende aanknopingspunten bevatte om aan te nemen dat de arts als Hoofd van de afdeling longziektes het scheppen van voorwaarden waaronder individuele zorg wordt verleend, niet goed zou hebben georganiseerd. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.320 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., longarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. D.M. Looten, advocaat te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 28 augustus 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen longarts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 juli 2010, onder nummer 08/238 heeft dat College de klacht in al haar onderdelen als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 november 2011, waar zijn verschenen klaagster alsmede de arts, bijgestaan door mr. D.M. Looten voornoemd.
De zaak is over en weer bepleit. Mr. D.M. Looten heeft dat namens de arts gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerster is sinds 1995 longarts. Vanaf 1 januari 2007 is zij als kernhoogleraar verbonden aan het D. te B. met bijzonder aandachtsgebied ernstige astma.
2.2 De echtgenoot van klaagster, de heer E. (verder te noemen: de patiënt), geboren op 20 september 1944, is medio 2006 verwezen naar de polikliniek Longziekten in het D. in verband met fibrotische afwijkingen in beide longen.
2.3 Op 12 juli 2006 is een CT thorax gemaakt. In het radiologieverslag daarvan staat als conclusie:
“Fibrotische restafwijkingen beiderzijds, met name basaal en bronchietasieen. Verkalkte lymfeklieren in het mediastinum.”
2.4 F. heeft de patiënt op 15 augustus 2006 op de polikliniek Longziekten van het D. gezien. Zij heeft een matig ernstige longfibrose vastgesteld met een afgenomen volume en een gestoorde zuurstofopnamecapaciteit. De patiënt wilde geen nadere diagnostiek in de vorm van bronchoscopie en biopten. Zij heeft met de patiënt afgesproken om de reguliere controles eens in de 3 à 4 maanden te vervolgen. In de periode tussen augustus 2006 en mei 2007 is de patiënt viermaal gezien op de polikliniek Longziekten van het D..
2.5 In het verslag van de X-thorax van 16 augustus 2006 staat onder meer:
“Matige inspiratie, voor zover te beoordelen normale hartfiguur. Cor-thoraxratio plus minus 13/28. Uitgebreide diffuse longafwijkingen beiderzijds waarbij dit waarschijnlijk IPF betreft. Veranderingen zijn beter te beoordelen op CT
d.d. 12-07-2006.”
2.6 In het verslag van de X-thorax van 24 september 2007 staat onder meer:
“Thorax: In vergelijking met onderzoek d.d.16/08/2006 thans aanzienlijke toename van de consolidatie rechts posterobasaal (zie ook CT onderzoek d.d. 12/07/2006) en geringe toename in intensiteit van de diffuse fibrotische longafwijkingen beiderzijds.
Overigens conform met name normale hartfiguur CTR 13/28. Geen longvaatovervulling.
Overweging: Verder onderzoek / controle longafwijking rechts posterobasaal.”
2.7 Op 10 oktober 2007 heeft G. in plaats van F. de patiënt gezien. F. was toen met zwangerschapsverlof. G. heeft geconstateerd dat de longfunctie van de patiënt was gedaald en heeft besloten tot een nader onderzoek, dat hij op reguliere wijze heeft aangevraagd. G. kon ten tijde van dit consult beschikken over de thorax foto van 24 september 2007.
2.8 Op 20 december 2007 is een high resolution CT-scan gemaakt. In het verslag hiervan staat vermeld:
“In vergelijking met onderzoek d.d. 12/07/2006 geringe progressie van de longafwijking beiderzijds waarbij het beeld kan passen bij idiopathische pulmonale fibrose en aanzienlijke toename in grootte van de consolidatie dorsaal in de rechter onderkwab- d.d. ronde atelectase of eventuele maligniteit.”
2.9 F. was in de eerste week van januari 2008 terug van zwangerschapsverlof.
2.10 F. heeft de patiënt op 6 februari 2008 op de polikliniek gezien en geconstateerd dat hij sterk was vermagerd en er ziek uit zag.
2.11 Bij nader onderzoek is vastgesteld dat sprake was van een zeldzame vorm van longkanker, een carcinosarcoom, die snel uitzaait en moeilijk is te behandelen.
2.12 Klaagster en de patiënt hebben een second opinion gevraagd aan een longarts in het H. te B.. Deze heeft de diagnose carcinosarcoom bevestigd. De patiënt is op 10 mei 2008 overleden.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster als verantwoordelijk hoofd van de afdeling:
1. ernstig tekort is geschoten in de behandeling en begeleiding van de patiënt;
2. ziekteklachten van de patiënt heeft verwaarloosd en niet geïnteresseerd was in
de onderzoeksgegevens;
3. inadequaat heeft gehandeld na de röntgenfoto’s en CT-scans.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college.
5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster kan tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt van de behandeling en begeleiding door F. en G.. Verweerster was niet betrokken bij de individuele gezondheidszorg van de patiënt. Haar werkzaamheden als hoofd van de afdeling die betrekking hadden op de organisatie en het management vallen in beginsel niet onder de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg en evenmin onder de werkingssfeer van de tuchtnormen, maar omvatten het scheppen van voorwaarden waaronder individuele zorg wordt verleend. De klacht bevat onvoldoende aanknopingspunten om aannemelijk te kunnen maken dat verweerster dit laatste niet goed zou hebben georganiseerd, zodat geen verdere bespreking behoeft of zij op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klaagster erkent in hoger beroep dat de arts niet betrokken is geweest bij de individuele gezondheidszorg van haar echtgenoot. Zij bestrijdt in hoger beroep met name de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat haar klacht - kort samengevat - niet binnen de werkingssfeer van de tuchtnormen valt. Klaagster voert daartoe aan dat zij de arts als hoofd van de Afdeling Longziekten van het D. verantwoordelijk acht voor het niet adequaat communiceren van onderzoeksresultaten tussen de verschillende afdelingen van het ziekenhuis. Zij concludeert dat de arts een zelfde waarschuwing opgelegd dient te krijgen als de aan haar ondergeschikte arts-assistent van het Regionaal Tuchtcollege heeft gekregen.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beslissing zo nodig onder verbetering van gronden en tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M. Zandbergen, leden-juristen en dr. T.J.M. Tobé en dr. R. Heijligenberg, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
12 januari 2012. Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.