ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0490 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/111

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0490
Datum uitspraak: 29-11-2012
Datum publicatie: 09-04-2013
Zaaknummer(s): 2011/111
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd om de hond van klaagster spoedhulp te bieden en dat hij niet tijdig euthanasie heeft toegepast. 

X,     klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling werd geagendeerd op 1 november 2012. Geen van de partijen is daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd om de hond van klaagster spoedhulp te bieden en dat hij niet tijdig euthanasie heeft toegepast. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster met de naam XXXXX, geboren 15 oktober 2000. De hond kampte blijkens de stukken al vanaf 2008 met artrose. In het klaagschrift wordt vermeld dat de daarmee verband houdende klachten met medicatie (Rimadyl) geruime tijd onder controle konden worden gehouden.

3.2. In de avond van 5 september 2011 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde als dienstdoende dierenarts. Uit de stellingen over en weer kan worden geconcludeerd dat in ieder geval is gemeld dat de hond erg moeilijk op haar poten kon staan en pijn had en dat klaagster wilde dat de hond werd onderzocht. Het staat voorts vast dat beklaagde heeft geadviseerd om de hond in eerste instantie pijnstillende medicatie te geven in de vorm van Tramadol, dat klaagster in huis had, en de situatie tot de volgende ochtend af te wachten. De lezingen lopen uiteen over de vraag of het bij dit enkele advies is gebleven.

3.3. De volgende ochtend, op 6 september 2011, heeft klaagster een consult bij beklaagde afgesproken en is haar echtgenoot vervolgens met de hond naar de praktijk gekomen. Beklaagde heeft de hond onderzocht en röntgenfoto’s gemaakt. Op grond hiervan is geconcludeerd dat de klachten voortkwamen uit de aanwezige spondylose. Er is vervolgens besloten tot een medicamenteuze behandeling en er zijn door beklaagde injecties met respectievelijk Dexadreson, Cerenia en Voreen toegediend, alsook is Temgesic meegegeven.

3.4. Na thuiskomst heeft klaagster die middag opnieuw telefonisch contact met beklaagde opgenomen en gemeld dat de hond niet wilde eten en steeds vaker begon te hijgen. Beklaagde heeft tijdens dit telefoongesprek geadviseerd de situatie nog enige tijd af te wachten om te bezien of de medicatie zou aanslaan. De lezingen lopen uiteen waar het gaat om de vraag of het bij dit enkele advies is gebleven.

3.5. De volgende dag, op 7 september 2011, heeft klaagster een afspraak gemaakt voor een consult bij haar eigen dierenarts. Deze heeft de gezondheidstoestand van de hond dermate slecht bevonden, dat is besloten tot euthanasie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.  

5.2. Het college stelt voorop dat de door klaagster geuite bezwaren tegen de door beklaagde in rekening gebrachte kosten, in een tuchtprocedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over (de hoogte van) de nota van een dierenarts. Dit bezwaar valt buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht en kan derhalve niet in behandeling worden genomen.

5.3. Met betrekking tot het telefoongesprek in de avond van 5 september 2011 staat vast dat door klaagster serieus te nemen symptomen zijn gemeld en dat zij wilde dat haar hond werd onderzocht. Naar het oordeel van het college kan echter niet worden geconcludeerd dat beklaagde pertinent onjuist heeft gehandeld door in te schatten dat de situatie met behulp van pijnbestrijdende medicatie nog uitstel tot de volgende ochtend kon velen. Dit geldt temeer als juist is dat beklaagde daarbij, zoals hij heeft gesteld, tegenover de echtgenoot van klaagster ook heeft aangegeven dat bij onvoldoende verbetering die avond of nacht terug mocht worden gebeld voor een consult. Hiertegenover heeft klaagster naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van een weigering om medische zorg te verlenen, waar feitelijk overigens ook vast staat dat die verdere avond of nacht geen telefonisch contact meer met beklaagde is opgenomen.

5.4. Bij het consult de volgende ochtend op 6 september 2011 heeft beklaagde bij zijn klinisch onderzoek geconstateerd dat de hond atactisch was en dat er correctiereflexen en pijnperceptie aanwezig waren. Overigens is er tegenspraak over de vraag of de hond tijdens dit consult wel of niet de spreekkamer is binnen gelopen. Er zijn voorts röntgenfoto’s gemaakt en beklaagde heeft lumbale spondylose vastgesteld, een degeneratieve aandoening aan de ruggengraat. Als van die waarschijnlijkheidsdiagnose wordt uitgegaan, dan kan het college beklaagde volgen voor zover hij heeft gesteld dat een dergelijke aandoening zich met medicatie op termijn kan stabiliseren en dat niet uitgesloten was dat de hond daarmee nog langere tijd zou kunnen functioneren. Het komt het college dan ook veterinair niet onjuist voor dat beklaagde nog kansen zag en heeft voorgesteld een medicamenteuze behandeling (Dexadreson, Cerenia, Temgesic, Voreen) in te stellen. Naar beklaagde heeft gesteld is dit bovendien met instemming van de echtgenoot van klaagster gebeurd. In ieder geval is naar het oordeel van het college tegenover de stellingen van klaagster zodanig verweer gevoerd dat niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld door niet direct te adviseren tot euthanasie.

5.5. Aan beklaagde kan voorts worden toegegeven dat het nog wel een dag(deel) kon duren voordat er op basis van de toegepaste medicatie verbetering merkbaar zou zijn. Om die reden valt te begrijpen dat aan klaagster, toen zij enkele uren na het consult vanuit haar woning opnieuw telefonisch contact opnam en meldde dat het nog niet beter met de hond ging, is geadviseerd nog enige tijd af te wachten of de medicatie effect zou sorteren. In verweer en in dupliek wordt door beklaagde gesteld dat hij klaagster bovendien heeft gewezen op de mogelijkheid om nog op het avondspreekuur te komen en dat hij haar tevens de keuze voor euthanasie heeft voorgehouden. Ook in die zin is er dus sprake van zodanige tegenstrijdige lezingen dat niet is komen vast te staan dat beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld.

5.6.  Met de kennis achteraf heeft de ingestelde behandeling geen toegevoegde waarde gehad, echter kan beklaagde niet euvel worden geduid dat dit voor hem niet voorzienbaar is geweest, noch dat hij de kans op herstel en stabilisatie niet bij voorbaat uitgesloten achtte. Gelet op al het voorgaande en mede gelet op de tegenstrijdige lezingen die er op diverse punten zijn gegeven, kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de hond had behoren te betrachten. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. B.A.M. Langhorst-Mak, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.