ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0489 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2012:YF0489
Datum uitspraak: 19-12-2012
Datum publicatie: 09-04-2013
Zaaknummer(s): 2011/20
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten een konijn dat nog niet uit de narcose was ontwaakt en zonder instructies mee naar huis te hebben gegeven. Het college houdt rekening met het feit dat beklaagde schriftelijk noch mondeling verweer heeft gevoerd en dat beklaagde eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Gegrond met geldboete van 300 (Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld).  

X,     klaagster

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht en het vervolgens door klaagster nog ingezonden patiëntenverslag van het consult in kwestie, welk verslag door beklaagde is opgemaakt. Vervolgens is beklaagde in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Ondanks herhaald verzoek heeft beklaagde daar geen gebruik van gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2012. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, noch heeft hij zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij veterinair nalatig heeft gehandeld ten aanzien van het konijn van klaagster. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het konijn van klaagster met de naam Pippi. Op 20 december 2010 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd omdat haar konijn al enkele dagen niet of slecht at. Bij klaagster bestond het vermoeden dat dit veroorzaakt werd door gebitsproblemen dan wel door stress ten gevolge van een recente verhuizing.

3.2. Beklaagde heeft het konijn onderzocht en geen afwijkingen aan het gebit kunnen constateren. De onder sedatie verrichte keelinspectie leverde geen bijzonderheden op. Vervolgens heeft beklaagde een röntgenfoto gemaakt, waarop een grote haarbal (circa 4 x 7 cm) in de maag van het konijn zichtbaar was. Beklaagde heeft geadviseerd de haarbal operatief te verwijderen, waarmee klaagster heeft ingestemd en waarbij tussen partijen is afgesproken dat het konijn tevens zou worden gecastreerd. Klaagster heeft haar konijn ten behoeve van de operatie op de praktijk achter gelaten. Beklaagde heeft ter voorbereiding op de operatie als anestheticum Ketamine in combinatie met Isofluraan toegediend. Na de ingreep heeft beklaagde de maag en buikholte met Vicryl gesloten en de huid met Supramid. Het konijn heeft een vochtinfuus gekregen en er is een antibioticum en pijnstillende medicatie toegediend.

3.3. Na de operatie is klaagster telefonisch medegedeeld dat zij haar konijn in de avond op de praktijk kon ophalen. Klaagster stelt dat haar konijn bij het mee naar huis geven nog niet uit de narcose was ontwaakt, dat beklaagde op geen enkele wijze instructies voor thuis heeft gegeven en haar slechts zou hebben gevraagd om de volgende dag voor nazorg op de praktijk terug te komen. Klaagster heeft verder beschreven dat haar konijn na thuiskomst de verdere avond slap en buiten bewustzijn op haar schoot heeft gelegen en op enig moment stuiptrekkingen kreeg en is komen te overlijden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft verder geen schriftelijk verweer gevoerd en is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook ter zitting niet verschenen om zich mondeling te verdedigen.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.  

5.2. Voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de in haar ogen onverschillige houding die door beklaagde tijdens het consult werd aangenomen en de wijze waarop door hem is gecommuniceerd, geldt naar vaste jurisprudentie dat dergelijke klachten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen en niet in behandeling kunnen worden genomen.

5.3. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde op goede gronden tot een operatie  kunnen besluiten, nadat uit röntgenonderzoek was gebleken dat het konijn een haarbal in de maag had, zijnde een zeer aannemelijke oorzaak voor de klachten waarmee het konijn werd aangeboden. Operatief ingrijpen was dus geïndiceerd, waarbij het college verdedigbaar en niet verwijtbaar acht dat beklaagde in de gegeven omstandigheden kennelijk voortvarendheid heeft willen betrachten en niet eerst dwangvoeding heeft toegepast. Het college heeft verder geen aanwijzingen die erop duiden dat bij de operatie als zodanig fouten zijn gemaakt. Voorts zijn er gangbare narcosemiddelen gebruikt en is ook postoperatief voor geëigende medicatie gekozen.

5.4.  Anderzijds wordt voor wat betreft de verder betrachte nazorg door het college wel aangenomen dat beklaagde nalatig en onverantwoordelijk heeft gehandeld. Als door klaagster gesteld en door beklaagde niet of onvoldoende weersproken gaat het college er vanuit dat het konijn na de operatie is meegegeven terwijl het dier nog niet uit de narcose was bijgekomen. Dit betreft dan een ernstige en vermijdbare kunstfout. Uit de door klaagster in het geding gebrachte door beklaagde opgestelde verslag van het consult blijkt voorts niet dat er terzake de nazorg specifieke instructies aan klaagster zijn gegeven. Ook op dit punt gaat het college dan ook uit van de juistheid van hetgeen klaagster daarover heeft gesteld, te weten dat beklaagde haar slechts heeft verzocht de volgende dag terug te komen voor de nazorg. Dergelijke specifieke instructies, zoals ten aanzien van huisvesting, omgevingstemperatuur en voeding, waren erg belangrijk, eens te meer omdat het konijn vooraf reeds in verzwakte conditie verkeerde en nog daargelaten dat het konijn in de niet ontwaakte toestand überhaupt nog niet mee naar huis had mogen worden gegeven. De klacht is op de genoemde onderdelen gegrond.

5.5. Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt het college rekening met de ernst van de tekortkomingen, alsook met het feit dat ambtshalve is geconstateerd dat beklaagde twee keer eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld ter zake de behandeling van een gezelschapsdier. Op grond hiervan acht het college na te melden maatregel passend en geboden. Ten overvloede wordt overwogen dat beklaagde zichzelf geen dienst heeft bewezen door geen schriftelijk verweer te voeren en door ook ter zitting niet te verschijnen om openheid van zaken te geven. Die proceshouding komt voor eigen risico.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als in rov. 5.4 omschreven;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 300,=  overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, en drs. B.A.M. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.